
Ik wens mijn huis as
€ 23,50
- Synopsis
Het baanbrekende Ik wens mijn huis as van de Moskouse dichter en activist Daria Serenko brengt haar schrijnende reflecties uit de periode vlak voor de oorlog en haar poëtische desperate zelfbevraging na de Russische invasie van de Oekraïne in één boek samen.
In het eerste deel, Meisjes en instituties, onderzoekt ze op welhaast laconieke wijze de relatie tussen jonge vrouwen die werken in de culturele staatsinstellingen en de daar heersende absurde patriarchale opvattingen. De sporadische solidariteit houdt geen stand tegen de endemische vrouwenhaat, eindeloze bureaucratie en bovenal de aanzwellend dictatoriale dreiging.
Na de invasie van Oekraïne door Rusland op 24 februari 2022 verandert Daria Serenko’s kijk op de wereld radicaal. Terwijl ze in de gevangenis zit wegens het steunen van oppositieleider Navalny begint ze aan Ik wens mijn huis as, waarin ze op een urgente en poëtische manier onderzoek doet naar schuld, geweld, activisme en ballingschap.
- Recensies
‘Op hoeveel verschillende manieren kan Serenko de complexiteit van haar situatie en die van Rusland onder woorden brengen? De lezer kan niet anders dan met haar wanhopen.’ Het Parool
‘The Handmaid’s Tale, maar dan in Rusland.’ De Morgen
‘Met haar compromisloze zoektocht naar radicale zelfexpressie zet de auteur de wortels van haar moedertaal op het spel en biedt ze een weerbarstige blik op de dynamiek tussen taal, identiteit en vrijheid.’ Cutting Edge
‘Dat is alles waar een lezer om kan vragen: verpletterd te worden.’ Allesoverboekenenschrijvers.nl
‘Deze poëzie kruipt onder je huid en alsof ze in je bloedbaan terechtgekomen is, veroorzaakt ze daar voortdurend rillingen: van menselijkheid en verlangen naar vrede.’ – Tzum‘Daria Serenko heeft Rusland doorgelicht. Ze heeft dit gedaan door zich te verdiepen in de eindeloze entiteiten van de staat: de grijze bureaucratieën die afhankelijk zijn van de arbeid van vrouwen, die de laagste posities in het openbaar bestuur van het land bekleden.’ El País
‘Als activiste en schrijfster Daria Serenko over haar tijd in een Russische gevangenis schrijft, is de tekst stevig verankerd in het lichaam, maar de blik reikt ver.’ Hufvudstadsbladet
‘Daria Serenko is een van de weinige auteurs die onbevreesd politiek activisme weet te combineren met diepgaande en exacte poëtische uitspraken.’ Liza Birger, Blueprint
- Fragment
***
De halve dag heb ik in de rechtbank van Moskou doorgebracht voor mijn hoger beroep, in de hoop dat mijn vijftien dagen er tien zouden worden. Twee politieagenten reden me er met de auto heen door een stad die baadde in de lentezon. Ik keek naar de spiegelende gevels en bedacht hoe broos alles eigenlijk was en tot het uiterste gedreven: de oude politiepetten die me aan mijn vader deden denken, deze voorbijflitsende gebouwen, dit licht op de grens van twee seizoenen. Ook in mij was alles broos en tot het uiterste gedreven.
In de rechtbank bracht ik zo’n drie uur met mijn verdedigers door. Ik had mijn best gedaan om na zeven dagen opsluiting niet al te veel bij hen af te steken: mijn haar was schoon (ik had het boven de wastafel gewassen met water uit een fles, want we mogen maar één keer per week douchen), ik stonk niet naar zweet. Ik had glitter op mijn wangen. Ik kon makkelijk doorgaan voor een vrij mens.
De rechter was een man van een jaar of zestig, lang, mager en grijs, met inhammen. Hij had vrolijke ogen en wendde ze niet af, maar keek je recht in het gezicht aan. Dat beviel me wel, hoewel ik uit ervaring wist dat de aardigste rechter de strengste straffen kon uitspreken. Hij vroeg naar mijn volledige naam en gezinssamenstelling en klakte teleurgesteld met zijn tong toen ik antwoordde dat ik geen kinderen had. ‘Neeee toch, hoe kunt u,’ teemde hij. Ik voelde de woede in mijn haarwortels, het was de eerste keer dat mijn hoofdhuid brandde van boosheid. Mijn verdedigers hielden om beurten hun pleidooi voor de rechtbank: het symbool waarvoor ik zat, gold niet als extremistisch, ik werd illegaal vastgehouden, ik had geen geweld gepropageerd, niet tot actie opgeroepen. Ik had zelf ook het recht om te spreken, ik stond op en begon in één adem alles te zeggen wat zich in mij had opgestapeld.
Geachte rechtbank, Edelachtbare, U hebt terecht opgemerkt dat ik vooralsnog weinig politiek gewicht heb. Dat U, zoals U zelf zegt, voor het eerst van mij hoort, is niet meer dan normaal. Met politiek in de enge zin van het woord houd ik me pas sinds de laatste verkiezingen bezig.
Ik houd me vooral bezig met activisme voor vrouwen die lijden onder gendergeweld. Ik weet dat mijn volkomen uit de lucht gegrepen rechtszaak alleen maar dient ter afschrikking van andere meisjes en vrouwen die een maatschappelijke rol ambiëren. Op dit moment loopt het proces tegen Joelia Tsvetkova, die wordt beschuldigd van het verspreiden van pornografie omdat ze vrouwenlichamen heeft getekend. Ook die zaak dient ter afschrikking.
Als dat het doel was, dan heeft de rechtbank het al bereikt: ik zit al zeven dagen opgesloten en dat heeft iedereen al voldoende schrik aangejaagd. Om eerlijk te zijn heeft het zelfs mijn twee celgenoten schrik aangejaagd, die tien en vijf dagen hebben gekregen voor rijden onder invloed en een mesaanval.
Tot slot wil ik reageren op Uw opmerking over het feit dat ik geen kinderen heb. U hebt er waarschijnlijk niet bij stilgestaan dat U dit had kunnen zeggen tegen iemand die bijvoorbeeld geen kinderen kán krijgen. Als de geachte rechtbank het zo belangrijk vindt dat ik kinderen krijg, stel ik voor dat U mij vrijlaat uit het detentiecentrum, zodat ik onmiddellijk pogingen kan ondernemen om tot heil van mijn Vaderland nakomelingen te produceren.
Aan het eind trilde mijn stem van de spanning. Ik had het gevoel dat de tranen rechtstreeks door mijn huid verdampten in plaats van uit mijn ogen te stromen. Ik ging op mijn plaats zitten en smeet mijn papieren op tafel: nog nooit had de staat me zo duidelijk zijn controle over mijn reproductieve potentieel laten voelen.
De vijftien dagen zijn er vijftien gebleven.
***
zij die aan haar hun liefde wilden geven
betaalden in de oorlog met hun leven
zij die haar kusten op de mond
brachten later mensen omen ze hadden ook haar kunnen ombrengen
ik kan maar niet begrijpen
hoe andermans dood in een mens past
als elk de zijne al heeft –
en niet eens weet wat hij daarmee moethoe wordt een jongen die met een bloemetje voor de deur staat
een jongen die van dichtbij op iemand schiet?
een jongen die het bevel geeft om van dichtbij op iemand te schieten?
een jongen die dat bevel niet naast zich neerlegt?met hem had je een paar jaar geleden voor de eerste keer seks
hij was voorzichtig en vroeg of alles oké was
jullie lichamen gloeiden in het hart van de februarinachthet was geen grote liefde
maar het was liefde
jullie keken elkaar in de ogen
en beminden elkaar
je prentte je zijn lichaam in, zijn warmtedaar is het, verminkt, op foto’s
op ‘vind je dierbaren’*
meelijwekkend en haveloos
met sporen van ontbindinghoeveel oorlogsmisdaden heeft hij begaan?
meer of minder dan het aantal kussen dat je je kunt herinneren?
hoe kon het lichaam dat jou heeft aangeraakt veranderen
in een lichaam dat niet kan worden opgebaard in een open kist?mijn hart is donkerder geworden dan mijn land
ik voel geen medelijden meer, alleen maar woedeik herinner me zijn kussen op mijn lippen –
niet voor alle had ik toestemming gegevenik herinner me de nacht na die eerste
toen gaf ik ook geen toestemming
maar ik maakte mezelf wijs van welhij zei dat hij geen ‘nee’ had gehoord
geen tranen had gevoeld
hij gebruikte vaak het werkwoord ‘nemen’
‘ik neem je’ – ‘jij geeft je over’toen wenste ik hem dood
maar daarna bood ik mijn excuses aanen nu is hij dood
in een vreemd land
dat je niet mag nemen
en dat zich niet zal overgeven
***
Dode blauwe bruidegoms gaan, terug uit de oorlog, voor altijd bij hun bruiden in bed liggen. Ze liggen op schone lakens, als in een doodskist, en de nog levende vrouwen naast hen liggen als in een doodskist, en alle mensen in alle prefab flats liggen als in een doodskist. Er is zelfs een spreekwoord ontstaan: ‘In oorlogen en flats leef je als in een doodskist’. Het is vreselijk geworden om te leven, en nog vreselijker om te sterven.
En de bruidegoms zijn ook vreselijk geworden. Behalve dat ze blauw zien en meuren als een abattoir zijn ze ook nog eens elk op hun eigen manier verminkt: bij de een hangen de darmen uit het lijf, bij een ander is het gezicht half weggebrand, een derde mist beide benen. Het is moeilijk om van ze te houden, maar ze begraven is ook niet makkelijk. De vrouwen zuchten, gaan bij hen liggen en proberen hun afschuw te verbergen – ze hebben medelijden. Ze hebben geen kracht meer, geen tranen; waarvoor hij is gestorven weten ze niet, of hij van hen hield herinneren ze zich niet, vragen kan niet meer. De bruidegoms zijn zwijgzaam geworden, zij die nog vingers overhebben kunnen alleen geluidloos naar iets wijzen. Een zat er laatst met zijn mond open en stak er voortdurend zijn vinger in. De bruid dacht dat hij wilde eten, legde een stuk in melk geweekt brood onder zijn gezwollen tong, maar het viel ongekauwd weer uit zijn mond.
In het hiernamaals verdien je niet zoveel, dus wordt tegenwoordig een deel van de begrafenispremie opzijgelegd voor de bruiloft. Premies, compensaties, druppelsgewijs komt er wat binnen, je kunt uit de voeten. Eén stel – een dode en een levende – viert binnenkort hun bruiloft en herdenkingsmaal ineen, waarom zou je ook twee keer geld uitgeven. Eerst moet de bruidegom beweend worden, daarna mag het jonge paar gefeliciteerd worden. De bruid is ook weduwe, daarom is ze speciaal uitgedost: haar jurk is wit, haar sluier zwart. De bruidegom wordt in een pak van zijn vader gestoken, die vader is al in Tsjetsjenië de lucht in gevlogen en nu past diens pak de zoon precies, de hele familie is trots.
Het is natuurlijk vreselijk voor de bruiden om de huwelijksnacht bij hun bruidegom door te brengen. De mens is zwak, het valt een levende zwaar om een dode te begeren. Het is alsof je een voormalige levende bedriegt met zijn dode zelf. Alsof het twee verschillende mannen zijn – een levende en een dode. En kiezen tussen de twee kan niet meer.
De vrouwen zouden natuurlijk liever de levenden hebben. Met hen zouden ze in de eerste meidagen zo heerlijk kunnen zoenen onder de bloeiende appelbomen. Of sparen voor een strandvakantie. Of thee drinken met broodjes uit het kraampje op de weg van werk naar huis. Of ze tijdens hun eerste zwangerschap naar de nachtwinkel sturen om sprot in tomatensaus. Terwijl ze ’s nachts naast hun logge dode liggen, fantaseren ze over de levenden. God is hun rechter.
***
Van slapen is in de cel geen sprake. Sasja blaast sigarettenrook naar het plafond en vertelt:
‘Ik snuffel dus wat aan dat spul dat hij me gaf, ik kruip in bed en opeens hoor ik een stem in mijn hoofd: “Trek je slipje uit!” Ik denk: wat de fuck is dit nou weer.’
Olja lacht. Hoewel ik kwaad op ze ben omdat ze ’s nachts zoveel herrie maken, moet ik ook glimlachen.
’s Ochtends heb ik geen enkele gedachte meer in mijn hoofd. Ik wil me op de een of andere manier afschermen van mijn celgenoten. Net nog hadden ze het over seks – en het was het afschuwelijkste gesprek over seks dat ik ooit heb gehoord. Ik deed er niet aan mee: tegen die tijd had ik het zo gehad met de bullshit en het gegil dat ik opsprong en woest op de celdeur begon te bonken in de hoop dat een bewaker het licht zou komen uitdoen. Olja en Sasja had ik toegebruld dat als ze niet onmiddellijk hun klep hielden ze de volgende dag geen sigaret van me zouden krijgen. Morgen zou ik sigaretten van buiten krijgen ter bevordering van een gezonde communicatieve sfeer. Zelf rook ik niet. Na mijn uitval hielden mijn celgenoten zich eindelijk koest, nadat ze eerst nog hadden gezegd dat ze me eindelijk respecteerden en dat ik dan toch geen watje was. Bedankt, meisjes.
Het probleem was dat Sasja en Olja geen minuut alleen konden zijn met zichzelf. Zelfs als ze helemaal niks meer hadden om over te praten, bleven ze gewoon onnozele vragen en kreten de wereld in sturen tot het veel weg begon te hebben van een obscene versie van Wachten op Godot.
‘Fuck, hoelang duurt dit nog?’
‘Ik kan niet meer, ik kan echt niet meer.’
‘Wanneer is dit eindelijk voorbij?’
‘Tja, dat is het leven…’
‘Kutzooi.’Ze lagen op hun bed en klaagden om beurten tegen het plafond. Maar het was hoe dan ook beter dan de verhalen over verkrachtingen en onbeschermde seks die ze vertelden alsof het moppen en fabeltjes waren.
Elke dag in de cel doet me eraan twijfelen of ik wel de persoon ben voor wie ik mezelf probeer te houden. In vergelijkbare performatieve omstandigheden doorzoek je het fundament waarop je persoonlijkheid is gebouwd en vind je er lang geleden begraven tijdcapsules – gemoedsaandoeningen en herinneringen, liefdesbrieven en haatmail. Het fundament legt zich laag voor laag bloot en het huis schudt hevig heen en weer terwijl jij daar beneden een algehele revisie van je hart uitvoert.
Niet alleen de geschiedenis vraagt om een revisionistische benadering, ook trauma. Vandaag bijvoorbeeld bespeur ik in mijzelf een oeroud patroon: in mijn kinderjaren verlangde ik zo sterk naar de liefde van mijn moeder dat ik er alles aan deed om de door haar geschapen mythe in stand te houden dat ik een uniek en getalenteerd kind was. Ik heb me daarbij altijd een bedrieger gevoeld, het was mijn maatstaf, het beeld waaraan ik leerde te voldoen. Hier in de cel wil ik boven mijn celgenoten uitstijgen omdat ik nog steeds dat unieke en getalenteerde kind ben. Ik probeer uit alle macht mijn banale en ziekelijke neigingen te onderdrukken, maar onderdrukking is geen oplossing voor dit terugkerende patroon. Ik wil nog steeds mijn moeder pleasen. Ook daarom schrijf ik. Ik schrijf in de hoop om vrij te zijn. Vrij van wat er vroeger met mij is gebeurd.
Ik blijf me erover verwonderen dat je in het detentiecentrum van binnenuit op de deur moet kloppen om een bewaker te roepen. In het echte leven klop je op een deur om ergens naar binnen te kunnen, niet om naar buiten te kunnen. Een soort omgekeerde onvrijheid. Ik denk dat we soms op dezelfde manier opgesloten zijn in ons trauma, in ons hoofd, en dat we jarenlang van binnenuit moeten kloppen om eindelijk naar buiten te kunnen.
- Details
- Auteur Daria Serenko
- Genre Fictie Non-fictie
- Aantal bladzijden 192
- NUR-code 320
- Oorspronkelijke titel Я желаю пепла своему дому
- Uitvoering Paperback met flappen, E-book
- Verschijningsdatum 10 oktober 2024
- ISBN 9789083436166