Blauw of de kleur van blijdschap

Blauw of de kleur van blijdschap

 22,50

  • Synopsis

    ‘Wat vind je zo mooi aan Mongolië, Egbert?’
      ‘Dat het er leeg is.’
      ‘Wat vind je zo mooi aan de leegte?’
      ‘Dat er niks is.’
      ‘Maar dan ben jij er ook niet meer.’
      ‘Ja.’

    Onverwacht stuurt zijn baas de weinig ambitieuze Egbert Klein op missie naar Mongolië. Hij moet de inwoners van het uitgestrekte land overtuigen van de ongekende duurzame mogelijkheden die de wind en de leegte bieden. In Ulaanbaatar verandert hij noodgedwongen in een avonturier met een rolkoffer.

    Blauw of de kleur van blijdschap gaat over verlies en hunkering, over jezelf tegenkomen, juist wanneer je er niet naar op zoek was. 

  • Recensies

    De pers over Blauw of de kleur van blijdschap:

    ‘Wat een aangename verrassing is Blauw of de kleur van blijdschap. […] echt heel grappige en geraffineerde roman.’ NRC

    Blauw of de kleur van blijdschap is een ode aan de man en vrouw die zonder grote bek maa rmet een angstig hart er het beste van proberen te maken. Daarbij is het fraai vormgegeven boek verrukkelijk om te lezen, een waar genot.’ ****De Limburger

    ‘Aangenaam onmodieus, met mooie, ontroerende terzijdes’. Katja de Bruin, VPRO Boeken-nieuwsbrief

    ‘Anke Scheeren grossiert in rake beelden en fijne observaties.’ Trouw


    De pers over
    De mooiste dagen zijn het ergst:

    ‘Met haar lichte toets, heldere compositie, karakteristieke dialogen en een goed gebruik van motieven, lijkt Scheeren in de eerste plaats een groot talent.’ de Volkskrant ****

    ‘Het is een beeld dat je tot lang na het lezen van deze roman bijblijft. Een schrijver van halverwege de twintig die dat in haar debuut bewerkstelligt, verdient het om vooral met zichzelf vergeleken te worden.’ NRC Handelsblad

    ‘Een geslaagd en veelbelovend debuut.’ Trouw

    ‘Een compacte roman die indruk maakt door stijl, toon en originaliteit.’ VPRO Gids

    ‘Verrassend, met haar monter pessimisme weet Anke Scheeren bij de lezer een snaar te raken.’ De Telegraaf

    ‘Scheeren schrijft laconiek, ogenschijnlijk met speels gemak. De originaliteit en het ingetogen taalgebruik bezorgen de lezer een gevoel van verwondering en een beetje gezonde onrust.’ De Standaard

  • Fragment

    De uitverkorene

     

    Egbert was altijd al een kleine man geweest, dat wil zeggen: een man die weinig opzien baarde. Hij was dan ook verrast dat Harrolds keuze op hem was gevallen. Hij had niet gevraagd waarom. Harrolds beweegredenen waren als donkere vochtige bospaadjes die Egbert liever niet betrad.
      ‘Vergeet voor nu even het rapport,’ zei zijn baas terwijl hij achteroverleunde in zijn bureaustoel. ‘De data ken je, die ken jij als geen ander. Wat nu essentieel is, is dat we een concreet plan van aanpak bedenken. Hoe ga jíj straks die deal sluiten?’
      Harrold kneep zijn ogen tot spleetjes. Hij bleef langer stil dan gebruikelijk. Egbert verschoof in zijn stoel, dacht na over een geschikt antwoord. Iets over de macht van cijfers misschien. Harrold hief zijn hand op.
      ‘Parkeer die gedachte even. Komt goed, ik ga je daarbij helpen. Ik gooi je niet in het diepe om je te laten verzuipen. Eerst gaan we het vieren. Ik heb Sharon gevraagd om taart te halen. Hoelang werk je nu hier? Bijna vier jaar, echt, zo lang al? Dan wordt het wel tijd voor een volgende stap, nietwaar?’ Harrold lachte, Egbert knikte.
      Als dwe het soort bedrijf was geweest waar men op vrijdagmiddag cocktails schonk en waar het vrouwelijk personeel rondliep in mantelpakjes, dan had Harrold hem nu misschien een sigaar aangeboden. Eentje die hij in zijn bureaulade bewaarde voor speciale gelegenheden. Maar Harrold maakte geen aanstalten om zijn bureaulade te openen. Zo’n soort bedrijf was dwe niet. dwe had bovendien een imago van schoonheid en zuiverheid hoog te houden. Dat vond Harrold belangrijk. Wanneer een potentiële klant langskwam op de zaak (een anoniem blinkend gebouw van glas en staal vlak bij het treinstation), dan werden verstokte rokers als melaatsen weggejaagd bij de ingang.
      ‘Stilstand is achteruitgang,’ zei Harrold. ‘Dat heb ik niet verzonnen, zo werkt het nou eenmaal. Wie stilstaat, wordt opgegeten door de hongerige meute achter zich.’ Hij wuifde naar de leegte achter zijn luxe bureaustoel, alsof de meute zich daar ergens schuilhield.
      ‘Dit project komt voor jou als geroepen. Het is een geweldige kans om je verder te ontwikkelen, om de hongerigen achter je te laten. Je krijgt niet vaak zo’n gouden kans aangereikt. Wat zeg ik, waarschijnlijk nooit meer.’
      Ooit hadden Egberts ouders hoge verwachtingen van hem gehad. Ze noemden hem thuis liefkozend ‘de professor’. Soms, wanneer hij erop terugkeek, leek zijn jeugd op een lange herfstvakantie. De dagen vulden zich vanzelf met lego, spellen en regen. Ondanks de verwachtingen verliep Egberts schooltijd zonder memorabele hoogtepunten. Hij kon goed leren, maar toch ook niet uitzonderlijk. Het opvallendste in die tijd was nog wel zijn eigen lichaam dat zich ongevraagd begon op te dringen aan de ruimte. Omzichtig liep vijftien-jarige Egbert door smalle schoolgangen, met gebogen hoofd en opgetrokken schouders, bang voor zijn eigen massa.
      ‘Luister, ik weet dat jij van nature iemand bent die liever onder de radar blijft, maar nu is het moment om uit je eigen schaduw te treden en je kloten te tonen. Hoe zeggen ze dat ook weer? Het leven wordt pas interessant waar je comfortzone eindigt. Dat is het, dat is het precies.’
      Zijn ouders hielden ergens halverwege groep 4 op hem ‘de professor’ te noemen. Hij had te vroeg gepiekt misschien. Toch bleef zijn vader hem zijn gehele schooltijd getrouw vragen hoe het ging op school. Zijn moeder vroeg liever hoe het met hem ging, of ze vroeg naar de meisjes, altijd weer de meisjes. Hoe vaker zijn moeder doorvroeg naar wat of wie hem gelukkig zou maken, hoe meer Egbert voorvoelde dat hij op de een of andere manier had gefaald.
      ‘Bescheidenheid is aardig, maar het brengt je geen bal verder als je een deal wil sluiten. Jij hebt ook dingen meegemaakt, toch? Dingen die je waarschijnlijk niemand anders toewenst, maar waar je uiteindelijk sterker uit bent gekomen, nietwaar? Dat is nou de kracht van een juiste mindset, dat geloof ik echt.’
      Harrold boog zich vertrouwelijk naar voren, drukte zijn hand op het rapport. Egbert keek naar de gespreide vingers van zijn baas en dacht aan slippers.
      ‘Voor het succes van dit project is het cruciaal dat je de juiste mindset hebt. Je moet uit je eigen schaduw durven stappen. Kan jij dat, kan jij uit je eigen schaduw stappen?’ Harrold keek zijn medewerker nu licht argwanend aan.
      Egbert kon het Inge haast horen zeggen: Doen. Zonder twijfel antwoordde hij: ‘Ja.’
      Het zou pijnlijk zijn, vermoedde hij, dat stappen uit de schaduw, maar Harrolds vergezichten hadden onverwacht iets in hem losgewoeld. Zijn verlangens, tot dat moment bleke, vormloze wezens die blind rondscharrelden op de bodem van zijn ziel, waagden zich voor het eerst sinds lange tijd aarzelend aan het oppervlak. Zijn verlangens wilden poten krijgen. Misschien was het nog niet te laat om waarachtig te leven. Om iets te doen van enige betekenis. Soms leek het of Egbert al zijn hele leven op iets wachtte. Hij wist ook niet helemaal zeker of het iets fijns was waarop hij wachtte. Alsof hij op een krakkemikkig balkon stond, de diepte in staarde, en alleen maar kon wachten op het moment dat de fatale constructiefout zich aan hem zou openbaren. Breken en vallen, het zou een opluchting zijn, dacht hij soms. Maar misschien had hij het mis. Was leven meer dan wachten op een constructiefout. Als het pas interessant werd als het niet meer comfortabel voelde, dan zou hij het ongemak voorzichtig leren omarmen.
      ‘Dat is mooi, jongen,’ zei Harrold ineens weer joviaal. ‘Ik heb hier een heel goed gevoel over, weet je dat? Mongolië wordt helemaal jouw project, jouw kindje.’ Harrold spreidde zijn armen alsof hij een profeet was. 

     

    1. Hilton App

     

    Sinds hij volwassen was, of misschien was het al eerder begonnen, werd Egbert overbluft door de brutaliteit van de jeugd. Hij durfde dan ook niet te protesteren toen het ventje ineens zijn koffer van de bagageband tilde. Egbert mompelde in het Engels dat het niet nodig was, maar de jongen trok zich daar niks van aan. Hij was twaalf, hooguit veertien jaar. Niet meteen reden voor paniek. Hij zette de koffer op een metalen wagentje en keek Egbert toen van onder zijn baseballpet aan. Een breed, plat gezicht met amandelvormige ogen. De jongen leek te wachten op een signaal. Een commando. Toen Egbert ‘taxi?’ raadde, knikte de jongen alsof hij een excellente keuze had gemaakt. De jongen lachte niet, maar misschien viel er wat hem betreft ook weinig te lachen. Terwijl hij het wagentje voor zich uit duwde, en Egbert het voor de zekerheid met zijn linkerhand begeleidde, nam hij Dzjengis Khan-airport in zich op. In kleine door tl verlichte winkels werden truien en mutsen verkocht. Ook werden er bekers en ontbijtborden geëtaleerd met afbeeldingen van paarden, gekleurde vlaggetjes en miniatuurtempels. Inge nam dit soort troep voor Egbert mee van haar verre reizen. Dingen van slechte kwaliteit die na een onfortuinlijke val direct braken en opgeruimd konden worden. Niet alles brak, maar wel veel. De laatste keer had hij een plastic bolletje gekregen ter grootte van een tafeltennisbal, met daarin een blauwe vloeistof waarop een surfer heen en weer wiegde. Het leek hem iets voor kinderen.
      ‘Een surfer deed je aan mij denken?’
      ‘Nee, de wind, snap je?’
      Weggooien kon niet, dus hij had het balletje achter in zijn sokkenlade gelegd. Hij hoefde het niet elke dag te zien om te weten dat het er was.
      Zijn zusje was in veel opzichten zijn tegenpool. Toen ze een jaar of vijftien was, ontwikkelde zij een voorliefde voor muziek die klonk als lege, rammelende conservenblikjes en lakte zij haar nagels zwart in een doorzichtige poging om zichzelf een identiteit aan te meten. Hij zat in de kamer ernaast en probeerde de wereld vanuit de luwte te begrijpen (althans, zo zou hij het later aan zichzelf uitleggen). Telkens als Inge luid was en zich misdroeg, moest hij stil zijn en zich gedragen. Zo werkte dat binnen gezinnen. Er moest een evenwicht zijn. Hij leek op hun vader, zij op hun moeder. De waarheid was waarschijnlijk iets genuanceerder, maar dit waren de verhalen geworden die zij elkaar net zo vaak hadden verteld tot niemand het nog anders kon zien.
      De jongen leidde hem door de grote hal naar de linker schuifdeuren. ‘Wait,’ zei Egbert en hij gebaarde naar de geldautomaat. De jongen begreep het. Egbert moest de wagen met de koffer loslaten om geld te pinnen.
      ‘You wait here, okay?’ Hij had het ongemakkelijke gevoel alsof hij tegen een hond sprak, maar de jongen leek dat geen enkel probleem te vinden. Een goede hond wordt uiteindelijk beloond voor zijn kunstje. Twee keer controleerde Egbert of de jongen er nog was, maar die stond er ontspannen, zelfs wat verveeld bij. Het leek er niet op dat hij elk moment met Egberts bagage weg zou rennen. In zijn koffer zaten de anemometers. Noodzakelijke spullen zaten in de tas die om zijn schouder hing. Hij stopte het meeste geld in zijn portemonnee en een kleiner stapeltje frommelde hij in zijn broekzak.
      ‘Let’s go,’ zei Egbert. Het klonk bijna enthousiast. Egbert was het incident bij de bagageband al vrijwel vergeten. Jonge gansjes hechten zich aan het eerste wat ze zien als ze uit hun ei komen. Misschien gebeurde er iets soortgelijks als je als vreemdeling op een vliegveld terechtkwam. Dat is de natuur. 

    De stank van uitlaatgassen was overweldigend. Overal stonden auto’s stationair te draaien. De jongen leek te weten waar ze heen moesten, want hij draaide het bagagekarretje naar links. In de stoep zaten scheuren en gaten waar hij vakkundig omheen stuurde. Egbert vroeg zich een moment af hoe de jongen heette. Tegenwoordig hielden sommige ouders rekening met de globalisering door hun kinderen namen te geven die in andere landen ook uitgesproken konden worden. De wereld van Egberts ouders was nog klein geweest.
      De jongen stond stil. Zijn ogen leken te zoeken naar een specifieke auto of persoon. Verderop stak een arm uit een auto. De jongen schreeuwde iets onverstaanbaars in de richting van de arm.
      ‘Taxi?’ vroeg Egbert.
      ‘Friend,’ zei de jongen. ‘Come.’ Hij pakte Egberts koffer en klemde die tegen zijn smalle bovenlichaam. Egbert durfde niet te zeggen dat de koffer wieltjes en een uitschuifbare hendel had. Hij liep tussen de auto’s door achter hem aan.
      De jongen stelde hem voor aan zijn vriend, die achter het stuur zat en Egbert kort toeknikte. De vriend had hetzelfde brede, platte gezicht, maar dan met een dun zwart snorretje.
      ‘Where you want to go, Sir?’ vroeg de jongen.
      ‘Hilton-hotel,’ antwoordde Egbert zacht. De suggestie van rijkdom riep bij hem een onverwachts gevoel van schaamte op. Het valt best mee, wilde hij zeggen. Maar dat zou belachelijk zijn. In hun lokale geld was hij ongetwijfeld een multimiljonair.
      De jongen schoof de koffer op de achterbank. Egbert bedankte hem en pulkte een briefje van tien uit zijn broekzak. Maar de jongen leek niet geïnteresseerd. In plaats daarvan haalde hij ook een briefje tevoorschijn. ‘Baby,’ zei hij. De jongen liet Egbert een verkreukelde foto zien van een Aziatische baby met dikke wangen en een wollen mutsje. Of het een jongen of een meisje was, viel moeilijk te zeggen. Egbert knikte en deed zijn best om vertederd te kijken. Toen keek hij nog eens goed naar het gezicht onder de baseballpet. Er was een zweem van beginnende baardgroei te zien, maar meer toch niet. Misschien bleven mannen in dit land er lang uitzien als jongens van twaalf. Egbert wist niet goed wat er nu van hem verwacht werd. Voor de zekerheid haalde hij nog een briefje van tien uit zijn broekzak. Hij bedankte de jongen nogmaals. De bankbiljetten werden aangenomen. De mond van de jongen glimlachte, maar zijn ogen behielden dezelfde expressieloze blik.
      In de taxi herhaalde hij waar hij heen wilde. Het duurde nog zeker een kwartier voor ze bij het vliegveld konden wegrijden. Zijn chauffeur toeterde soms, maar met weinig fanatisme. Het leek vooral een handeling om de passagier gerust te stellen. ‘Always busy,’ legde de chauffeur uit. Verder sprak de man niet. Misschien was zijn Engels ontoereikend. Egbert vond het wel best, hij was moe van de reis en verlangde naar een warme douche in zijn hotelkamer. Hij stuurde zijn moeder een berichtje dat hij veilig was aangekomen, dat vond ze fijn. 

    Toen Harrold hem op kantoor had gevraagd waar Egbert aan dacht als hij ‘Mongolië’ zei, dacht Egbert eerst aan wilde paarden, daarna aan mensen met downsyndroom en toen aan helemaal niets meer. Harrold sprak over glooiende graslanden zover het oog maar reikte. ‘Denk eens aan de mogelijkheden,’ had hij met glinsterende ogen gezegd en hij had voor het eerst zijn armen gespreid. Egbert zag het eindeloze gras dat Harrold hem voorspiegelde. Hij zag de mogelijkheden.
      Hij zou het ontkennen als het hem gevraagd werd, maar in het diepst van zijn hart was Egbert een romanticus. Al sinds zijn kindertijd voelde hij zich aangetrokken tot lege landschappen waarin de zon nauwelijks groter was dan een kwastpunt aan de horizon. Hij had een zucht naar de dingen die ver weg waren. Wanneer ze vroeger na een dagje strand met z’n vieren terugliepen naar de parkeerplaats, stond hij om de haverklap stil om te controleren of hij de zee nog steeds kon zien. Het moment dat de zee uit het zicht verdwenen was, voelde hij paniek en de onmiddellijke, onredelijke wens om terug te rennen. ‘Zeg maar “Dag zee”,’ zei zijn moeder dan, maar dat vond hij toen al kinderachtig en stom, dus hij zei het in gedachten. Dag zee. Nog steeds voelde Egbert een zoet soort weemoed als er een vliegtuig overvloog dat langzaam uit het zicht verdween. Dag vliegtuig. Hij dacht nooit aan het lawaai. Hij dacht een paar seconden aan geruisloos verdwijnen.
      Als zesjarige had hij nog een tijdje geprobeerd goochelaar te zijn. Dichter bij de magie van het spontane verdwijnen kun je niet komen, dacht hij. Maar hij vond het nogal teleurstellend toen hij ontdekte dat de hele goochelarij niets meer was dan een oefening in vingervlugheid en visueel bedrog. Van echt verdwijnen was helemaal geen sprake. Je werd hooguit door een handig geplaatste spiegel aan het zicht onttrokken.

    Egbert begreep dat de uitgestrekte graslanden nog even op hem moesten wachten toen ze de chaos en stank van Ulaanbaatar binnenreden. Aan de rand van de stad stonden ronde witte tenten alsof een circus zijn opwachting maakte. ‘Ger,’ zei zijn chauffeur en hij wees naar een tent. Egbert knikte. Hij had op internet foto’s gezien. De gers werden door nomaden gebruikt. Sommigen hadden zich, hunkerend naar stadse geneugten, direct naast de betonwijken gevestigd. De flats van Ulaanbaatar herinnerden aan het Oostblok en vergane glorie. Alles was bedekt onder een fijn grijsbruin poeder. Smog van de steenkoolfabrieken. Een doffe kleur waaraan Egberts ogen snel zouden wennen. Hij zou tijdens zijn verblijf in Ulaanbaatar vergeten dat er nog andere kleuren bestonden.
      Het verkeer vormde een eindeloze, toeterende ketting. Als de ledematen van een gewond beest sleepten de auto’s zich voort, steeds dieper de stad in. Tot zijn verbazing zag hij soms ook mensen op paarden die zich behendig tussen de auto’s door manoeuvreerden. Een van de paarden deed vlak naast de auto zijn behoefte. Egbert keek een moment vragend naar zijn chauffeur, maar die interesseerde zich niet voor het gat van het paard.
      Harrold had zelf voorgesteld dat hij in het Hilton zou slapen. ‘Als we het dan toch serieus aanpakken,’ zei hij, ‘moeten we niet ineens gaan bezuinigen op dit soort dingen, vind ik.’ Harrold kon bijzonder vrijgevig zijn, soms, als hij in de juiste stemming was. Sharon, Harrolds assistent, had daarom opdracht gekregen zijn vliegreis en het Hilton te boeken voor de eerste twee nachten. ‘Je accommodatie buiten de stad kun je beter zelf regelen. On the ground wordt vaak wel duidelijk waar je zijn moet.’ Harrold sprak de laatste dagen voor zijn vertrek tegen hem met de vertrouwelijkheid van een vaderfiguur, maar zijn woorden suggereerden oorlog. Hij had het voortdurend over ‘de missie’. Er moest gebied worden veroverd, zoveel was duidelijk.

    Het Hilton van Ulaanbaatar bleek in tegenstelling tot de rest van de stad nog niet aangetast door een persistente triestheid. Het oogde fris en futuristisch. Het hotel bestond uit meerdere ovaalvormige gebouwen die met elkaar verbonden waren via loopbruggen. Elk gebouw had een andere tint groen of rood, als een beginnend herfstbos. Het was prachtig, besloot hij. Hij werd afgezet voor de deur van een van de middelste gebouwen. De omgewoelde aarde in de borders zag eruit alsof de beplanting gisteren nog was aangelegd. Egbert stapte met hernieuwde energie de entreehal binnen. Ergens klonk het geluid van een boor- of een schuurmachine. Achter de receptiebalie stond niemand. Resoluut duwde hij op de bel. Een vrouw in een rood mantelpakje kwam op hem af gelopen. Ze was van zijn leeftijd, misschien iets jonger. De Mongoolse mannen vond hij tot nu toe niet knap, maar dit vrouwtje met haar vriendelijke ogen, haar knotje en de blosjes op haar brede wangen was charmant. Toen ze voor hem stond, dacht hij: ik zou je makkelijk kunnen optillen.
      ‘I would like to check in?’ Hij wilde dat zijn verzoek niet zo vertwijfeld had geklonken.
      ‘Check in?’ zei ze, nog altijd glimlachend.
      Hij knikte.
      ‘Too early,’ zei ze. ‘Not possible.’
      Hij keek op zijn horloge, het was bijna half vijf. Hij informeerde hoe laat het dan mogelijk was om in te checken. De vrouw schudde haar hoofd. Ze leek wat verward door zijn vraag.
      ‘Too early,’ herhaalde ze. ‘Opening next month.’
      ‘Opening?’
      De vrouw knikte.
      ‘You are welcome, next month.’ Ze knikte opnieuw en keek alsof dat het einde was van hun gesprek. Egbert keek naar de nagenoeg lege entreehal, de marmeren vloer waarop hij nu ook sporen van stof ontdekte. Had Sharon een kamer geboekt in een hotel dat nog niet eens geopend was?
      ‘Wait please,’ zei hij. De glimlach van de vrouw met de charmante blosjes had plaatsgemaakt voor terughoudendheid. Uit zijn jaszak haalde hij de bevestiging van zijn reservering. Hij toonde haar het verfrommelde papier. Zij bestudeerde het, waarna ze haar hoofd schudde en zei: ‘Not here.’
      Het was pas na drie keer lezen dat hij zag dat er iets niet klopte aan zijn reservering. Er stond: Hilton App. Hij had geen hotelkamer, maar een appartement. Hij vervloekte Sharon, maar meteen daarna hield hij rekening met de mogelijkheid dat dit geen fout was, maar opzet. Het zou hem niet verbazen.
      Hij vroeg de vrouw of het adres op zijn papiertje ver weg was. De vrouw gaf geen antwoord, maar vroeg of hij een taxi wilde. Ze keek hem aan alsof hij een probleem was dat snel moest worden opgelost. ‘Please wait here.’ Hij staarde naar het adres en dacht aan Harrold. Hij stelde zich voor hoe zijn baas zijn zwartgrijze wenkbrauwen eerst verbaasd en lichtelijk geamuseerd zou optrekken om daarna dodelijk ernstig te zeggen: ‘Het echte Hilton? Nee jongen, quid pro quo.’ Harrold had een voorliefde voor Latijnse spreuken en moeilijke woorden die hij heel precies voor je uitsprak, alsof hij ze voor je wilde spellen. Harrold probeerde vaak indruk te maken op het verkeerde publiek.
      ‘Sir?’ De vrouw was terug, ze had een jas aangetrokken.
      ‘Please come,’ zei ze en Egbert liep als een jonge gans achter haar aan.
      Hij had zich niet gerealiseerd dat zij zichzelf had aangeboden als chauffeur. Toen hij bij haar in de auto stapte, bedankte hij haar uitvoerig. Hij wist niet zeker of ze alles goed begreep, maar het ging om het idee. Terwijl hij haar slanke vingers bekeek die het stuur grepen, dacht hij in een flinter van een seconde: misschien neemt ze me wel mee naar huis. Hij stelde zich voor dat ze in een klein huis woonde waar ze ’s avonds vermoeid haar schoenen uitschopte, een kopje thee dronk en een kat aaide. Hij fantaseerde dat ze hem mee zou nemen naar dat kleine huis, thee voor hem zou inschenken en dat hij dan iets aardigs zou zeggen waardoor zij moest lachen. Dat zij dan haar knot losmaakte en dat hij haar in het halfdonker mocht vasthouden. Ze zouden met kleine dingen gelukkig zijn. En als zijn moeder hem aan de andere kant van de wereld ongerust zou vragen of het wel goed ging, dan zou hij zonder de minste twijfel in zijn stem antwoorden: ‘Ja echt, het gaat goed, ik leef en ik ben gelukkig.’
      De vrouw zei alleen het hoognodige, maar ze leek desalniettemin geboeid naar hem te luisteren. Hij vertelde haar dat zijn assistent verkeerd geboekt had (dat was niet helemaal onwaar, want Sharon deed niet alleen klusjes voor Harrold) en hij vertelde haar over het doel van zijn reis. Over gras en wind. Hij overdreef misschien een beetje, maar hij merkte dat ze af en toe moest glimlachen. Hij vroeg hoe ze heette. Ze antwoordde iets wat klonk als ‘oud zand zeg zeg’. ‘Flower,’ verduidelijkte ze. Waarschijnlijk was Oudzandzegzeg getrouwd en had ze een of twee kinderen. Als hij haar zou vragen naar foto’s zou hij misschien weer een verkreukelde baby te zien krijgen met een wollen mutsje. Maar hij vroeg niet naar de foto’s.
      Ze stopten. Ze gebaarde naar het roestbruine bakstenen gebouw aan de overkant van de weg. Dat moest Hilton App zijn. De ramen leken van getint glas, alsof er mensen verbleven die liever niet herkend wilden worden. Enkele ramen stonden open waaruit groezelige gordijntjes wapperden. Het was moeilijk om zijn teleurstelling te verbergen voor de vrouw die zo aardig voor hem was geweest.
      ‘Thank you very much,’ zei Egbert nog eens. Hij wist niet of hij opnieuw bankbiljetten uit zijn broekzak moest halen. Misschien zou ze zich beledigd voelen. Hij besloot het niet te doen. Toen hij zijn koffer uit de kofferbak haalde, hoopte hij tevergeefs dat ze hem zou tegenhouden en hem alsnog een kopje thee zou aanbieden. Maar ze stak glimlachend haar hand op en liet hem alleen achter.
      Volgens zijn coach, mevrouw Whittaker, moest Egbert anders leren denken. Elk probleem was een uitdaging. Elke schijnbare zwakte een verborgen talent. Als uitverkorene werd hij voortdurend uitgedaagd door zijn vele talenten. Staand voor het gebouw dat zijn onderkomen zou zijn voor de komende twee nachten, besloot hij daarom het beeld van het spectaculaire Hilton-hotel en de vrouw met de blosjes zo snel mogelijk weer te vergeten. Hij moest niet afgeleid raken door een kleine tegenslag. Hij had een missie. Bovendien waren het maar twee nachten. Daarna lonkte het wuivende gras.

     

  • Details
    • Genre Fictie
    • Aantal bladzijden 232
    • NUR-code 301
    • Uitvoering Paperback met flappen
    • Verschijningsdatum 27 februari 2025
    • ISBN 9789083463537
Uitgeverij Koppernik Boeken Anke Scheeren Blauw of de kleur van blijdschap