Hoe een reebok ons leven redde

Hoe een reebok ons leven redde

 19,50

  • Synopsis

    Hoe een reebok ons leven redde is na het uitermate goed ontvangen Hoe ik de vissen ontmoette het volgende deel van de ontroerende jeugdherinneringen van de Joods-Tsjechische schrijver Ota Pavel. Tegen het decor van de mensonterende jaren veertig ontvouwen zich de opnieuw wonderbaarlijke avonturen en ontsnappingen van vader Popper.  

    De eigenzinnige, liefdevolle memoires laten op een buitengewone manier de kracht van literatuur zien, en dat de verbeelding en de wil tot creëren zelfs op de meest duistere momenten van de mensheid een mogelijkheid tot ontsnapping kan bieden.

  • Recensies

    ‘De literatuur van Ota Pavel, dat geraffineerd weemoedig is, mythisch en volks, waarin de liefde voor de randfiguur groot is, waarin de kleine ondeugd gevierd wordt, waarin er stijlvol wordt geklaagd over de nederlaag van het maatschappelijk functioneren en waarin alles steevast gebracht wordt met precies de juiste dosis ironie en zelfrelativering.’ Sebastiaan Kort in NRC *****

    ‘Het is de ode aan de levensdrift, noem het de lichtheid van het bestaan, die Pavels proza vleugels geeft.’ Jeroen Vullings in Elsevier Weekblad *****

    Hoe een reebok ons leven redde is weer prachtig vertaald door Edgar de Bruin, en zo mogelijk nog mooier dan zijn voorganger.’ Yolanda Entius, Trouw

    ‘De zinnen van de Tsjechische schrijver Ota Pavel zijn kleine avonturen op zich. In Hoe een reebok ons redde lees je verhalen als tollende walsjes.’ De Standaard ****

    Hoe een reebok ons leven redde laat ook mijn innerlijke dobber wiebelen, vooral het magistrale, ontroerende titelverhaal. […] Bohumil Hrabal, een bekende schrijvende landgenoot, heeft niet voor niets gezegd dat Ota Pavel eigenlijk de Nobelprijs voor de literatuur verdiende.’ John Schoorl, de Volkskrant

    ‘We hebben er een geweldige schrijver bij.’ Jeroen Vullings bij Nieuwsweekend

    Als Pavel zichzelf in zijn toon enige zwaarmoedigheid toestond, dan immer met humor. Échte humor, geen leukigheid. Humor met absurdistische kenmerken vaak, maar daarom des te doeltreffender, omdat het realistische decor van de verhalen absurd was.Tzum

     

    Over Hoe ik de vissen ontmoette:

    ‘Een juweel van een boek.’ NRC *****

    Nadat ik Ota Pavels magische vismemoires, Hoe ik de vissen ontmoette, had gelezen, kon ik maar één kreet slaken: beet! Wat een geweldige schrijver! Ontroerend, eigenaardig, tragisch, geestig, empathisch, meeslepend en vistechnisch kloppend, volgens kenners.de Volkskrant

    ‘Samen met palingen en elritsen glippen ook existentiële bespiegelingen Ota Pavels memoires binnen.’ De Standaard *****

    ‘De ontroerende kracht van deze verhalen schuilt niet alleen in wat er staat (prachtig vertaald overigens door Edgar de Bruin) maar ook in wat er niet, of slechts terloops, staat: Auschwitz, bijvoorbeeld, of een bipolaire stoornis.’ Trouw 

    ‘Het zijn absurde parabels, afwisselend hilarisch, verontrustend en mysterieus.’ The Guardian

  • Fragment

    De duurste vis van Midden-Europa

    Voor de oorlog koesterde mijn moeder de vurige wens om een keer een reis naar Italië te maken. Niet zozeer om de beelden van Michelangelo te zien of de schilderijen van Leonardo da Vinci, maar om een keer te zwemmen in een warme zee. Moeder kwam namelijk uit het dorpje Dříň in de buurt van Kladno met slechts een armetierig eendenvijvertje dat schuilging onder een dikke, groene laag kroos, en ze had als klein meisje nooit een frisse duik kunnen nemen. En dus vroeg ze elk voorjaar aan vader: ‘En, Leo, lieverd, gaan we dit jaar?’

    Mijn vader Leo antwoordde gewoonlijk dat we er uitgerekend dit jaar niet genoeg geld voor hadden, en volgens hem, zo probeerde hij haar wijs te maken, was het in Křivoklát aan de Berounka veel leuker. Vader was namelijk druk met heel andere dingen. Voor hem stonden handel en vissen voorop. In beide blonk hij ongelooflijk uit, maar vissen genoot toch zijn voorkeur, wat bijzonder spijtig was voor zowel ons gezin als voor de Zweedse firma Elektrolux, waarvoor hij werkte als handelsreiziger in koelkasten en stofzuigers. Geregeld verdween hij zelfs tijdens een zakenreis en doorgaans kon je hem dan aan de Berounka terugvinden, waar hij samen met zijn beste vriend, de veerman Karel Prošek, met baars als aas, op snoek zat te vissen.

    Zijn liefde voor vissen bereikte haar hoogtepunt in het besluit om voor ons gezin een vijver inclusief karpers te kopen. We zouden niet alleen onze eigen karpers hebben, maar aan het regelmatig leeghalen van de vijver ook nog eens grof geld verdienen. Moeder stond sceptisch tegenover de hele onderneming en waarschuwde hem dat hij niet thuis was in deze branche. Maar fel protesteren deed ze niet, want vader had de gewoonte om bij dit soort gelegenheden een keel op te zetten, dus vroeg ze ten slotte slechts of we van dat geld niet liever op vakantie naar Italië konden gaan. Vader maakte er geen woorden aan vuil, hij nam genoegen met een afkeurende blik. Hij was er namelijk van overtuigd dat hij meer verstand had van zakendoen dan moeder en al haar christelijke familieleden bij elkaar. In die blik van hem zat de duizendjarige wijsheid van zijn voorouders, maar ook het kale feit dat we van het geld dat de karpers zouden opbrengen zelfs met de complete familie van moeder naar Italië konden. Ik moet hierbij opmerken dat dat juist moeders schrikbeeld was.

    Zo ging vader op zoek naar een vijver. Zijn beeld daarvan beantwoordde aan zijn diepe, sensibele gemoed. Een vijver omzoomd door overhangende wilgen, met hier en daar een hartvormige plomp met gele kelkbloemen en in het door de zonnestralen beschenen water joekels van karpers. Vader joeg dat beeld na als een bij op zoek naar stuifmeel. Hij doorkruiste een groot deel van het land, maar zo’n vijver werd nergens te koop aangeboden.

    Pas in Kročehlavy, toen een kennis, dokter Václavík, een uit de kluiten gewassen kerel met een snorretje, naar hem toe kwam. Vader droeg in die tijd om de een of andere reden de titel van inspecteur en de dokter zei tegen hem: ‘Inspecteur, zou u misschien mijn vissen willen kopen?’

    Een schok trok door vader heen: ‘Wat mag dat dan wel kosten, dokter?’

    ‘Tienduizend kroon. Ik zal u de bon overleggen zodat u kunt zien hoeveel ik jaren geleden voor de kleine karpers heb betaald. Sindsdien zijn ze natuurlijk flink gegroeid. Zoals u straks zult zien.’

    ‘Ik geloof u wel, dokter,’ zei vader.

    En dokter Václavík: ‘Komt u mee, dan laat ik in ieder geval zien wat voor karpers erin zitten.’

    En terwijl ze erheen liepen kreeg mijn vader onderweg al het voorgevoel dat dit het was. Het was de vertrouwde intuïtie die hem nog nooit in de steek had gelaten en waardoor hij al van tevoren wist waar hij een koelkast zou verkopen, waar een stofzuiger en waar het geen zin had om aan te bellen of te kloppen. Net zoals hij al van verre een prima handeltje rook, zo zag hij nu zijn uitverkoren vijver met daarin de vette karpers voor zich.

    Ze bleven op de dam staan en meneer Václavík liet vader rustig van het uitzicht genieten. Er lag een niet al te grote rechthoekige vijver voor hen, aan de zijkanten doopten lichtgroene wilgen hun twijgen in het kalme water en hier en daar dreef een plomp met gele bloemblaadjes. Vader slaakte een zucht en zijn vriend, dokter Václavík, zei plechtig: ‘En nu de karpers.’

    Hij haalde een broodje uit zijn zak, brak dat doormidden en gooide de helft bij de dam in het water. De dokter glimlachte zelfverzekerd en vader verloor het broodje niet uit het oog. Plots brak het water open, er doemde een groot geel lijf op en een reusachtige bek deed hap! En weg was het broodje. Vader kreunde: ‘Goeie genade, die weegt minstens vijf kilo.’

    ‘Zes,’ zei de dokter gewichtig. 

    En daarmee was de zaak beklonken. Vader ging naar huis om al ons spaargeld te halen en moeder kon troost putten uit het feit dat we een vijver hadden met onze eigen karpers. Er was slechts één nadeel: de vijver lag een eind buiten Praag. Maar vanaf die dag liep vader vaak te stralen, soms glimlachte hij afwezig en moeder zei dan dat hij in gedachten weer bij die karpers in Kročehlavy zat. Moeder toonde altijd begrip voor vaders zwakheden en berustte dus in de eindeloze gesprekken over hoe veel de karpers inmiddels wel gegroeid zouden zijn. Vader wreef dan altijd in zijn handen en zei tegen moeder: ‘Hermína, lieverd, we verdienen er een fortuin aan, een fortuin.’

    Ik had geen idee wat een fortuin was, maar het moest wel iets prachtigs en groots zijn, want vader glimlachte gelukzalig en streelde moeders hand.

    De herfst naderde en daarmee ook het moment waarop onze vijver voor het eerst kon worden leeggehaald. Ons gezin, en met name vader, maakte zich ervoor op als was het een grote feestdag. Vader nam verlof op bij Elektrolux – de directeur had gevraagd: ‘Gaan we weer vissen? Gaan we weer vissen? Het wordt nog eens uw ondergang, inspecteur,’ – en moeder schafte speciaal voor deze gelegenheid een elegante tweedjas aan. Moeder moest haar zwagers Karel Kopřiva en Karel Hrůza, arbeiders en beren van kerels, erbij halen. Ze kregen een duidelijke taak toegewezen: ze moesten er vanaf de dam op toezien dat niemand de opgeviste karpers zou stelen. Met hun aanhang kwamen ze bij de vijver. Mijn vader had voor het leeghalen van de vijver een professionele viskweker ingehuurd, meneer Stehlík uit Praag-Smíchov. Die kwam met acht man aanzetten, van top tot teen gestoken in rubberkleding. Meneer Stehlík, een potige, oude en ervaren kerel, was een man van discipline. Wat zich op de dam van die idyllische vijver met wilgen en gele plompen ontvouwde, had veel weg van een militaire veldtocht tegen een onbekende vijand. Op de dam stonden twee vijftonners van het merk Praga met daarop zuurstofflessen en grote vierkante kuipen voor het vervoer van de karpers. De rubbermannen bewogen zich geruisloos over de dam en vouwden de netten uit.

    Het water liep uit de vijver en in het vooruitzicht van een flinke winst uit de verkoop van de karpers, die vader aan de firma Vaňha had beloofd, onthaalde vader de gasten.

    Als versnapering waren er broodjes warme worst. En twee kratten bier.

    Voor de middagmaaltijd toog men naar het restaurant van Nejedlý. Na nog meer bier kwam de stemming er steeds beter in. Alleen vader dronk niets, hij gaf er niet veel om. 

    Om drie uur ’s middags stonden er al honderden kijkers op de dam en er was nu nog maar weinig water in de vijver over.

    Meneer Stehlík gaf het bevel tot de aanval. Een van de vissers blies op een gouden trompet en het net begon zich te sluiten en kromde zich tot een grote boog, de kurken dreven als eendjes op het water. Meneer Stehlík deelde bevelen uit en de rubbermannetjes bewogen als marionetten met hun armen heen en weer. Nu de ontknoping naderde steeg de spanning bij het publiek.

    De speelruimte voor de karpers was al teruggedrongen tot een kleine cirkel. Op dit moment zou je het golven en spartelen van de vissen in het water al moeten zien, maar er gebeurde niets. Vader, die op de hoogte was van dit vissersfenomeen, werd bleek en er verschenen zweetdruppels op zijn voorhoofd.

    De vissers bleven de cirkel verkleinen tot de kurken van alle kanten bij elkaar kwamen. Er zat kennelijk niets in het net. Of toch wel! Op de grens van water en modder spartelde iets. Meneer Stehlík viste het behendig op in een schepnet en hield het omhoog. Een karper! Maar wat voor een! Vader herkende de karper, kreunde en de dam barstte in een daverend geschater uit. Iedereen moest lachen behalve mijn moeder en vader.

    Vooral voor moeder moet die afgang hard zijn aangekomen, want ze had weliswaar lang in Dříň gewoond, maar ze was in Kročehlavy geboren. Ze drukte ons tegen zich aan en fluisterde: ‘Arme kinderen. Jullie zouden eens moeten weten wat voor vader jullie hebben!’

    Vader was ondertussen naar de vijver afgezakt, hij stond naar de naar adem happende vis te kijken alsof hij nog nooit eerder een karper had gezien. Dokter Václavík had niets te veel gezegd, de karper was dik zes kilo, sinds vader de vijver had gekocht was hij flink aangekomen.

    Vader stormde vervolgens naar de villa van dokter Václavík, vastbesloten om de hele zaak met zijn vuisten te beslechten zoals hij de beroemde bokser František Ne-kolný had zien doen.

    Een dienstmeid deed open: ‘Meneer is met mevrouw op vakantie in Italië.’

    ‘Ja, en op mijn kosten. En nog wel naar Italië!’

    Die avond aten we karper. Moeder praatte niet met vader, dat lag voor de hand, en alleen toen vader driest verkondigde: ‘Nu we ervoor betaald hebben, gaan we hem, kinderen, opeten ook,’ had moeder nogal bits opgemerkt dat het zelfs voor vaders rasgenoot, meneer Rothschild, vermoedelijk een dure maaltijd zou zijn geweest. En daarin had ze vast gelijk. Het was waarschijnlijk de duurste karper van niet alleen Tsjechoslowakije, maar van heel Midden-Europa. Het had mijn vader, inclusief de kosten voor het leeghalen van de vijver, elf en een half duizend kroon gekost en van dat geld hadden we – zoals moeder aan het eind van de maaltijd fijntjes opmerkte – levende zalmen rechtstreeks geïmporteerd uit Canada kunnen hebben.

    Vaders woede bekoelde, hij ging niet naar dokter Václavík en liet de bokswedstrijd met hem maar voor wat het was.

    Er verstreken vele jaren. Vader bleef koelkasten en stofzuigers verkopen en bleef in de Berounka vissen.

    Op een keer zat hij weer op zijn kantoor in de Konviktskástraat toen er iemand aanklopte. Vader zei: ‘Binnen’ en wie stond daar? – niemand anders dan dokter Václavík. Vader liep gelijk rood aan, hij wilde hem al te lijf gaan, maar toen kalmeerde hij. Vader zag dat de dokter geen snorretje meer had.

    De dokter zei flemerig: ‘Inspecteur, inspecteur, hoe gaat het met u? Dat is een tijd geleden.’

    Vader zei bijna dat het geweldig ging, omdat hij nog steeds die karpers kon eten die de dokter aan hem had verkocht, maar hij hield zijn mond. Iets gaf hem het gevoel om te wachten, dat het beste nog moest komen. En toen kwam de aap uit de mouw: mevrouw Václavík wilde graag een koelkast.

    ‘Ik ben dus naar u gekomen, inspecteur, ik weet immers dat u ons het beste van advies kunt dienen, we zijn per slot van rekening streekgenoten.’

    En hij glimlachte naar vader.

    ‘Natuurlijk, dokter, dat is mijn vak,’ zei vader welwillend en hij vervolgde vlot: ‘Ik zou u het gv-type adviseren, systeem Platter-Munters met een marmeren bovenblad, voor de prijs van tienduizend en driehonderdvijftig kroon.’

    Dokter Václavík had geen flauw benul van het wondersysteem Platter-Munters, maar hij knikte enthou-siast. Vader demonstreerde hem toen de koelkast en de dokter was bijzonder in zijn nopjes, hij was vooral gecharmeerd van dat marmeren bovenblad. Vader nam hem mee naar zijn kantoor, schonk hem cognac in, allemaal reuzegezellig, dokter Václavík vertelde wie er in Kročehlavy allemaal was gescheiden, wie getrouwd, wie geboren en wie overleden, en vader vertelde witzen over Sam en Moos. Toen de dokter door de cognac een beetje aangeschoten was geraakt, beloofde vader dat de firma zelf de koelkast binnen drie dagen in Kročehlavy zou bezorgen, maar hij moest wel nu meteen betalen. De dokter zei niet zo veel geld op zak te hebben, maar hij zou even naar de bank gaan. 

    Een uurtje later keerde hij terug, rekende de koelkast af en vader gaf hem een bon.

    Nadat de dokter was vertrokken, belde vader magazijnmeester Škvor: ‘Heb je daar nog een afgedankte oude koelkast staan?’

    ‘Eentje nog wel.’

    En dus moest Kučera, de schilder, de koelkast een lik verf geven en vader gaf opdracht om de hele binnenkant eruit te slopen. Zo bleef slechts een lege kist over. Hij liet die in het originele houten krat zetten met daarop stickers Made in Sweden en moest opnieuw weemoedig aan die vijver in Kročehlavy denken, die er op het oog ook zo prachtig had uitgezien, omzoomd door wilgen en bedekt met gele plompen. En om dokter Václavíks pijn enigszins te verzachten, liet vader het marmeren bovenblad erbij doen dat de dokter zo mooi had gevonden.

    De koelkast werd naar Kročehlavy verzonden.

    Dokter Václavík belde meteen monteur Beznoska uit Libušín om het apparaat aan te sluiten. De monteur schijnt de benen te hebben genomen onder het verschrikt uitroepen dat hij hier niets mee van doen wilde hebben.

    Dokter Václavík belde onmiddellijk vader op en schreeuwde: ‘Meneer, die koelkast is helemaal leeg vanbinnen. U hebt me gewoon een kist gestuurd. Maar een konijnenhok heb ik al! Daar zit ik niet op te wachten!’

    Waarop vader zei: ‘Tja, dokter, zo gaat het, hè. Dat is als met die vijver. Die was ook leeg, maar voor de rest zag die er verrekte mooi uit.’ En hij legde de hoorn op de haak.

    Dokter Václavík is toen niet naar Praag gekomen om de zaak met vader met zijn vuisten te beslechten, noch klaagde hij vader aan. Maar het moet bij de Václavíks een trieste bedoening zijn geweest, net als bij ons na het leeghalen van de vijver. Dokter Václavík had immers het duurste konijnenhok van niet alleen Tsjechoslowakije, maar van heel Midden-Europa gekocht.

  • Details
    • Aantal bladzijden 128
    • Oorspronkelijke titel Smrt krásných srnců
    • Uitvoering Paperback met flappen
    • Verschijningsdatum 10 april 2025
Uitgeverij Koppernik Boeken Ota Pavel Hoe een reebok ons leven redde