Het mensenschip – Autran Dourado

Het mensenschip

 24,50

  • Synopsis

    De verstandelijk beperkte Fortunato wordt ervan verdacht een pistool te hebben ontvreemd uit het huis waar zijn moeder werkt als kinderjuffrouw. De hele stad is in rep en roer, gegrepen door een ongemotiveerde angst. De nachtelijke klopjacht die erop volgt wordt beschreven vanuit de verschillende personages: de politiecommissaris, een prostituee, een agent die zijn vuurdoop ondergaat, de door twijfels verteerde pastoor, Fortunato zelf, zijn moeder en een aan de drank verslaafde visser, de enige vriend en beschermer van de jongen.

    Deze roman, die zich afspeelt op een eiland voor de Braziliaanse kust, wervelt op een caleidoscopische manier door de afgelegen gesloten gemeenschap die veel complexer is dan de schijn doet vermoeden. Het mensenschip, dat oorspronkelijk verscheen in 1961, is een briljante en poëtische stijloefening van een van de meest bewonderde stemmen uit de Braziliaanse literatuur.

  • Recensies

    ‘Virtuoze stijl.’ de Volkskrant

  • Fragment

    Wat is Fortunato daar toch aan het doen?
    Maria keek door het raam nieuwsgierig naar Fortunato, die op zijn hurken in het gras van de tuin zat. Het gras groeide weelderig, onverschillig voor het ruisen van de zee en de kleuren van de glinsterende scherpe randen daarvan – de golfjes net messen; het was groen, een stille, roerloze groene deken. Fortunato, die Vrouwe Fortuna niet lang laat duren. Grappig, om te denken aan dichters, gras, de zee vol zwaarden. Of schepjes. Schoppenvrouw brengt ongeluk. De dichter en de koningin, de macht en de roem. Ze lachte. Opnieuw Fortunato. Fortunato op zijn hurken in het gras, gekeerd naar het fortuin. Hij zat daar al een hele poos geabsorbeerd naar iets te kijken. Zal wel een beestje zijn, besloot ze. Hij was altijd in de weer met beestjes, kevers, hagedissen, mieren – de wereld van mieren, harige spinnen, enge stinkende dingen. Echt urenlang kon hij met opengesperde ogen zitten kijken naar het wanordelijke gewriemel van pootjes, pootjes die vooruit en achteruit bewogen, achteruit en vooruit, omhoog en omlaag, omlaag en achteruit, omhoog en vooruit, en dan weer achteruit en vooruit, steeds opnieuw en niks wanordelijk, want er zat orde in de dingen, alles heeft een natuurlijke geschiedenis had ze ooit geleerd en dus ordelijk, pootjes die gestuurd werden, waardoor?, vol haartjes, pootjes, de donkere en schubbige buik van een kakkerlak. Wat voor nut kon zo’n walgelijk beestje nou hebben, waarvan ze alleen al bij het zien ervan misselijk werd? Als meisje wilde ze biologe worden, ze ving schorpioenen en keek lange tijd met het oog van een wetenschapper. Maar dat oog werd moe, keek verder weg en ze werd dichter. Hoelang was ze dat ook alweer gebleven, dichteres? Tot ze haar eerste sonnet maakte: de leraar Portugees las het, haalde diep adem en zei luister, een sonnet is een dichtvorm, bestaat uit twee kwatrijnen en twee terzinen – een pakkende slotregel is essentieel en het rijmschema is a-b-a-b of a-b-b-a. Hoe ging de rest ook weer? Was ze vergeten, alleen dat was blijven hangen, moet je maar aantekeningen maken. Daarna had hij het nog gehad over Camões en het Engelse sonnet, over Camões die Petrarca had nagebootst – hier had hij nog wat uitgeweid over hoe lelijk plagiaat was en over de waarde daarvan – goh, wat was hij blij, de dikzak, goh, wat straalde hij, goh, de leperd, goh, de slimmerik, goh, en wat moest hij lachen omdat zij niet wist hoe je een sonnet maakte. Zo was het moeilijk om gedichten te schrijven, besloot zij. En ze stapte over op de categorie Einstein. Was het ook niet, veel te ingewikkeld, allemaal relatief en ze was niet erg goed in wiskunde. Toen werd het Madame Curie, dat was ergens toch veel mooier en prettiger. Allemaal weg. Op zekere dag las ze bijvoorbeeld deze dichtregels, gij die met heldere, zachte ogen, geheel terecht het leven inneemt, en zonder te weten waarom moest ze huilen, ze huilde vaak en lang, en ze besloot dat de dichtkunst moeilijk was, maar dat de poëzie de enige bestaansreden van haar leven was. Punt, die zin beviel haar en ze werd weer iets anders. Ze was zo’n beetje van alles geweest en overal was wat van blijven hangen. Haar ogen waren intussen wel echt moe.
    Ze keek naar Fortunato. Wat zag hij toch in die walgelijke beestjes? Hij kon heel veel tijd verknoeien met het kijken naar een mier met verbrijzeld achterwerk die probeerde te bewegen, te vluchten voor het stokje dat hem bedreigde. Fortunato is een kind, misschien wel een groter kind dan mijn kinderen. Dirceu was ook dol op beestjes, hij had de manie om Fortunato na te doen en haalde smerige beestjes in huis, die hij in lege zeepdoosjes bewaarde. Daarna vergat hij ze en dan hing er al gauw een weeïge, misselijkmakende stank in huis. Heeft hij nou alweer van die viezigheid in huis gehaald, mopperde Godofredo dan. Hij wordt nog even achterlijk als Fortunato. Niemand wordt achterlijk, Godofredo, zei zij dan, altijd op de bres voor de kinderen en Fortunato. Ze wist dat haar man niets moest hebben van Fortunato, hij kon hem gewoon niet velen en snauwde hem vaak weg. We komen naar het strand om uit te rusten en het wordt alleen maar erger met die gekken hier, zei Godofredo. Fortunato is niet gek. Niet gek? Dan ben ik zeker gek! Dan was het haar beurt om haar zegje te doen: we gaan het hier niet weer over hebben, we doen niets anders dan ruziemaken. We worden het nooit eens met elkaar, we worden het de laatste tijd trouwens nooit ergens over eens, je weet drommels goed wat ik vind van Fortunato. Je weet dat ik hem mag, hem en Luzia, die mij heeft grootgebracht. Het is beter om dat onderwerp te laten rusten. Ja, dat is inderdaad beter, zei Godofredo.
    Een keer had Fortunato Helena een witte muis gegeven en toen was Godofredo bijna uit zijn vel gesprongen. Helena was dolblij, met glinsterende ogen en gilletjes van plezier met de muis naar haar vader gehold. Moet je zien, papa, wat mooi. Wat is er mooi, kind, vroeg hij verstrooid. Het muisje dat ik van Fortunato heb gekregen. Muis?! Een muis?! Wat krijgen we nou zeg! Helena schrok van de boosheid van haar vader en rende naar een hoek van de kamer. Weggooien die viezigheid, en rap een beetje! Maar ik wil hem houden, papa. Weg met dat ding! Toe papa, alsjeblieft, smeekte ze met tranen in de ogen. Niks ervan, weg met dat ding! Helena probeerde de muis te verstoppen in de zak van haar jurk. Haar vader liep naar haar toe. Doodsbang liet Helena de muis wegglippen. Godofredo rende achter het beestje aan, pakte een bezem, haalde uit en raakte de muis vol. Die wreedheid zou zij hem nooit vergeven. Huilend raapte ze het witte muisje op, legde het in een lege doos en begroef het achter in de tuin. Het was een heel mooie begrafenis, ze wisten het allemaal nog goed. Maria zei geen woord tegen haar man, ze sloot zich op in de slaapkamer en koesterde daar haar wrok. Godofredo had misbruik gemaakt van zijn macht, zoals hij overal misbruik van maakte als hij zijn kans schoon zag. Hij wist namelijk dat zijn vrouw het die keer niet kon opnemen voor hun dochter, omdat ze zelf een hekel had aan muizen.

  • Details
    • Genre Fictie
    • Aantal bladzijden 304
    • NUR-code 302
    • Oorspronkelijke titel A barca dos homens
    • Uitvoering Paperback met flappen
    • Verschijningsdatum 18 januari 2024
    • ISBN 978 90 833 4710 3