Doodsoorzaken - Ingeborg Bachmann

Doodsoorzaken

 35,00

  • Synopsis

    Baanbrekende romancyclus voor het eerst in één band

    Doodsoorzaken van Ingeborg Bachmann bestaat uit drie romans, die hier voor het eerst in één band zijn verzameld, en is een van de hoogtepunten van de naoorlogse Europese literatuur. Malina en de twee onvoltooide romans Het geval Franza en Requiem voor Fanny Goldmann vormen een hechte cyclus waarin op meesterlijke wijze de confrontatie wordt aangegaan met de ziektes die alle menselijke relaties teisteren.

    Malina, de enige voltooide roman van Bachmann, is een bezwering, een bekentenis, een passie, maar bovenal een portret van een onmogelijke liefdesdriehoek. Via onder meer droombeschrijvingen en dialogen verschijnt een inktzwart maar onontkoombaar beeld van een wereld waaruit geen ontsnappen mogelijk is.

    In Het geval Franza reizen een broer en een zus vanuit het fictieve dorp Galicien naar Egypte. Ondanks het verlangen zich los te maken van een ondraaglijke echtgenoot leidt de reis naar een even tragisch als onafwendbaar einde.

    In Requiem voor Fanny Goldmann is het voor Fanny, een Weense actrice, onmogelijk om aan haar geschiedenis te ontsnappen. Bedrog volgt op ontrouw, en het onvermijdelijke verraad komt wanneer ze wordt geportretteerd in een roman, waarmee de mogelijkheid van een eigen toekomst wordt afgesneden.

  • Recensies

    ‘De intelligentste en belangrijkste vrouwelijke auteur die ons land deze eeuw heeft voortgebracht.’
    Thomas Bernhard

    ‘Een van de belangrijkste Duitstalige auteurs van de vorige eeuw.’ de Volkskrant 

    Over Malina:

    ‘Een feministische klassieker.’ The Paris Review

    ‘Ingeborg Bachmanns Malina is het waarste portret van het vrouwelijke bewustzijn sinds Sappho.’
    Rachel Kushner in The New Yorker

    ‘Als ik maar één boek mocht houden zou het Malina zijn. In Malina zit alles.’ Claire-Louise Bennett

  • Fragment

    Weer gerookt en weer gedronken, de sigaretten geteld, de glazen, en nog twee sigaretten extra voor vandaag, omdat er tussen nu en maandag drie dagen zitten, zonder Ivan. Maar zestig sigaretten later is Ivan terug in Wenen, hij zal eerst de tijdmelding bellen en zijn horloge controleren, dan de wekdienst 00, die direct terugbelt, daarna meteen in slaap vallen, zo snel als alleen Ivan dat kan, en wakker worden door het telefoontje van de wekdienst, met een humeurigheid die hij telkens op een andere manier uit, met gesteun, gevloek, uitbarstingen, aantijgingen. Daarna is hij al zijn humeurigheid vergeten en is met één sprong in de badkamer om zijn tanden te poetsen, onder de douche te gaan en zich te scheren. Hij zal de transistor aanzetten en naar het vroege nieuws luisteren. Oostenrijk i apa. Nieuws in het kort: Washington…

     

    Maar Washington en Moskou en Berlijn zijn niets dan brutale plaatsen die zich op de voorgrond proberen te dringen. In mijn Ungargasseland neemt niemand ze serieus of men glimlacht om zulke opdringerigheden als om het vertoon van eerzuchtige parvenu’s, ze kunnen geen invloed meer hebben op mijn leven, waarmee ik tegen een ander leven ben opgelopen, in de Landstrasser Hauptstrasse, voor die bloemenzaak waarvan ik de naam nog moet achterhalen, en ik ben alleen maar blijven staan omdat er in de etalage een bos Turkse lelies stond, zo rood, wel zeven keer roder dan ik ooit had gezien, en voor het raam stond Ivan, verder weet ik niets meer, want ik ben meteen met Ivan meegegaan, eerst naar het postkantoor in de Rasumofskygasse, waar we naar twee verschillende loketten moesten, hij naar ‘Postwissels’, ik naar ‘Postzegels’, en reeds die eerste scheiding deed zo’n pijn dat ik bij de uitgang, toen ik Ivan terugzag, geen woord meer kon uitbrengen en Ivan mij niets hoefde te vragen, want er was geen enkele twijfel in mij dat ik met hem mee moest gaan en meteen naar zijn huis, dat tot mijn verbazing maar een paar huizen van mij vandaan was. De grenzen waren snel getrokken, er hoefde maar een klein landje gesticht te worden, zonder territoriale aanspraken en zonder grondwet, een dronken land, waar alleen maar twee huizen staan die je ook in het donker kunt vinden, bij zons- en maansverduistering, en ik weet uit mijn hoofd hoeveel stappen ik moet doen, schuin van mij naar Ivans huis, ik zou zelfs geblinddoekt kunnen lopen. Nu is de rest van de wereld waarin ik tot nu toe geleefd heb – ik altijd in paniek, met droge mond, met toegeknepen keel –, tot haar onbeduidende betekenis teruggebracht, omdat een werkelijke kracht deze wereld tegenstand biedt, ook al bestaat die kracht, zoals vandaag, slechts uit wachten en roken, om er niets van verloren te laten gaan. Ik moet het telefoonsnoer – voorzichtig, omdat het verstrengeld is geraakt – tienmaal met afgenomen hoorn ronddraaien om het weer hanteerbaar te maken in geval van nood, en ook eerder al kan ik dit nummer kiezen: 72 68 93. Ik weet dat niemand kan antwoorden, maar het gaat er mij alleen om dat bij Ivan de telefoon overgaat, in de verduisterde woning, en omdat ik weet waar zijn telefoon staat, zal het gerinkel vanaf die plek tegen al Ivans bezittingen zeggen: Ik ben het, ik bel je op. En de zware, diepe fauteuil, waarin hij graag zit en soms plotseling voor vijf minuten in slaap valt, zal het horen, en de kasten, en de lamp waaronder we met elkaar liggen, en zijn overhemden en pakken en het wasgoed dat hij op de grond zal hebben gegooid, zodat mevrouw Agnes weet wat ze naar de wasserij moet brengen. Sinds ik dit nummer kan kiezen, loopt mijn leven eindelijk niet meer uit de hand, ik kom niet meer onder de wielen, kom niet meer in uitzichtloze moeilijkheden en raak het spoor niet meer bijster, omdat ik mijn adem inhoud, de tijd tegenhoud en telefoneer en rook en wacht.

     

    Als ik, om de een of andere reden, twee jaar geleden niet naar de Ungargasse was verhuisd, als ik nog in de Beatrixgasse woonde, zoals in mijn studentenjaren, of in het buitenland, zoals zo vaak daarna, dan zou mijn leven nog steeds willekeurig verlopen en ik zou het belangrijkste ter wereld nooit ervaren hebben: dat alles wat binnen mijn bereik is, telefoon, hoorn en snoer, brood en boter, de bokkingen die ik voor maandagavond bewaar omdat ze Ivans lievelingskost zijn of de metworst waar ik zelf het meest van houd – dat alles van het merk Ivan is, van het huis Ivan. Ook de schrijfmachine en de stofzuiger, die vroeger een ondraaglijk lawaai maakten, moeten door deze goede en machtige firma zijn opgekocht en tot bedaren gebracht, de deuren van de auto’s vallen niet meer met een klap dicht onder mijn raam, en zelfs de natuur moet onverwachts onder de hoede van Ivan zijn gekomen, want de vogels zingen ’s morgens zachter en maken een tweede, korte slaap mogelijk.

     

    Maar er gebeurt nog veel meer sinds deze annexering, en ik vind het vreemd dat de geneeskunde, die zich als een wetenschap en nog wel als een snel voortschrijdende wetenschap beschouwt, niets van het volgende weet: dat hier, in deze omgeving waar ik verkeer, het leed afneemt, tussen Ungargasse 6 en 9, dat er minder ongelukken zijn, minder kanker en tumoren, astma en infarcten, koorts, infecties en inzinkingen, zelfs hoofdpijn en weergevoeligheid zijn verminderd, en ik vraag me af of het niet mijn plicht is de wetenschap te informeren over dit eenvoudige middel, zodat het onderzoek, dat alle kwalen met steeds geraffineerder medicamenten en behandelingen meent te kunnen bestrijden, een grote sprong voorwaarts zou kunnen maken. Ook de trillende nervositeit, de hoogspanning die in deze stad, en waarschijnlijk overal heerst, is hier bijna tot rust gekomen, en de schizotymie, het schizoïde van de wereld, haar waanzinnige, zich verbredende kloof, sluit zich onmerkbaar.

    Wat er aan opwinding rest, is slechts een gejaagd zoeken naar haarspelden en kousen, een licht trillen bij het opbrengen van de mascara, bij het hanteren van de fijne penselen voor de oogschaduw, bij het indopen van de luchtige wattenbolletjes in lichte of donkere poeder. Of je ogen worden tegen wil en dank vochtig bij het heen en weer lopen tussen badkamer en gang, bij het zoeken naar tas of zakdoek, je lippen zwellen op, alleen zulke nietige fysiologische veranderingen zijn het, een lichtere tred, die je een centimeter groter maakt, een geringe gewichtsvermindering, omdat het later avond wordt en de kantoren beginnen te sluiten en daarna de infiltratie van die guerrilla’s van dagdromen die de Ungargasse binnendringen en onrustig maken, haar plotseling bezet houden met hun klinkende proclamaties en het enige wachtwoord dat bij hun doel past – en hoe zou dit woord, dat vandaag al voor de toekomst garant staat, een ander kunnen zijn dan: Ivan.

     

    Het is Ivan en steeds weer Ivan.

     

    Tegen de verdorvenheid en de regelmaat, tegen het leven en tegen de dood, tegen de toevallige gang van zaken, al die dreigingen uit de radio, al die krantenkoppen waaruit de pest komt, tegen de binnen sijpelende valsheid uit de etages boven en beneden, tegen het langzaam opgevreten-worden vanbinnen en tegen het verslonden-worden door de buitenwereld, tegen het beledigde gezicht van mevrouw Breitner elke morgen – ben ik hier in de vroege avond op mijn post en wacht en rook, met steeds meer vertrouwen en steeds zekerder, en zo lang en zo zeker als niemand gegeven is, want in dit teken zal ik overwinnen.

     

    Ook al is Ivan stellig voor mij geschapen, toch kan ik nooit alleen aanspraak op hem doen gelden. Want hij is gekomen om de medeklinkers weer vast en duidelijk te maken, om de klinkers weer te openen en ze hun volle klank te geven, om de woorden weer over mijn lippen te laten komen, om de eerste verstoorde verbanden te herstellen en de problemen uit de weg te ruimen, en daarom zal ik geen duimbreed van hem wijken, ik zal onze identieke, helder klinkende beginletters, waarmee wij onze briefjes ondertekenen, op elkaar afstemmen, over elkaar heen schrijven, en na de vereniging van onze namen zouden we er voorzichtig mee kunnen beginnen met de eerste woorden deze wereld weer eer te bewijzen, om haar het verlangen in te geven zichzelf weer te eren; en omdat we opstanding willen en geen vernietiging, hoeden we ons ervoor elkaar al openlijk met de handen aan te raken, en we kijken elkaar ook alleen maar heimelijk aan, want Ivan moet met zijn blikken eerst mijn ogen schoonwassen van de beelden die vóór zijn komst op mijn netvlies zijn gevallen, en na veel reinigingen duikt dan toch weer een duister, afschuwelijk beeld op, bijna onuitwisbaar, en Ivan schuift er dan snel een helder beeld overheen, om geen boze blik uit mijn ogen te laten komen, om mij die ontstellende blik te laten kwijtraken waarvan ik weet hoe ik eraan gekomen ben, maar ik herinner me niet, herinner me niet…

    (Nog steeds kun je het niet, nog steeds niet, er is veel dat je stoort…)

    Maar omdat Ivan me begint te genezen, kan het niet meer al te erg zijn op aarde.

     

    Hoewel ooit iedereen het wist, maar nu niemand het meer weet, waarom het heimelijk moet gebeuren, waarom ik de deur op slot doe, het gordijn sluit, waarom ik alléén voor Ivan verschijn, zal ik de reden ervan opbiechten. Ik wil het zo, niet om ons te verbergen, maar om een taboe te herstellen, en Malina heeft het begrepen zonder dat ik het hem hoefde uit te leggen, want zelfs als de deur van mijn slaapkamer openstaat en ik alleen ben of hij alleen thuis is, loopt hij door naar zijn eigen kamer alsof er nooit een deur openstaat, alsof er nooit een op slot is, alsof er helemaal geen kamer is, opdat niets geprofaneerd wordt en de eerste vrijmoedigheid en de laatste zachte overgave weer een kans krijgen. Ook Lina ruimt hier niet op, want niemand dient deze kamer te betreden, er gebeurt niets wat zich ertoe leent om prijsgegeven, ontleed en geanalyseerd te worden, want Ivan en ik koeioneren, radbraken, folteren en vermoorden elkaar niet, en zo gaat de een voor de ander staan en beschermen we wat van ons is en onaantastbaar is. Omdat Ivan me nooit iets vraagt, me nooit wantrouwt, nooit verdenkt, verdwijnt mijn verdenking. Omdat hij geen aandacht schenkt aan de twee weerbarstige haren op mijn kin en evenmin de twee eerste rimpels onder mijn ogen opmerkt, omdat mijn gehoest na de eerste sigaret hem niet stoort, omdat hij zelfs zijn hand op mijn mond legt als ik iets onnadenkends wil zeggen, zeg ik hem in een andere taal alles wat ik nog nooit gezegd heb, met huid en haar, want nooit zal hij willen weten wat ik overdag uitvoer, wat ik vroeger gedaan heb, waarom ik pas om drie uur ’s nachts ben thuisgekomen, waarom ik gisteren geen tijd had, waarom de telefoon vandaag een uur lang in gesprek was en wie ik nu aan de telefoon heb, want zodra ik een gewone zin begin en zeg: Ik moet je uitleggen, valt Ivan me in de rede: Waarom, wat moet je me uitleggen, niets, helemaal niets, wie moet je iets uitleggen, mij in elk geval niet, niemand, want het gaat toch niemand iets aan –

    Maar ik moet…

    Je kunt me niet eens beliegen, dat weet ik, ik weet het toch.

    Maar toch alleen omdat het niet hoeft!

    Waarom lach je nu? Het zou heus geen schande zijn, je zou het kunnen proberen. Probeer het toch, maar je kunt het niet.

    En jij?

    Ik? Moet jij dat vragen?

    Ik hoef het niet.

    Ik kan het proberen, maar soms zal ik je iets niet zeggen. Wat vind je daarvan?

    Ik vind het goed. Ik moet het wel goed vinden. Maar jij moet nooit iets, jij kunt, Ivan.

    Terwijl wij het zo moeiteloos met elkaar eens worden, gaat de slachting in de stad verder: onverdraaglijke opmerkingen, commentaren en flarden van geruchten circuleren in de restaurants, op de party’s, in de huizen, bij de Jordans, de Altenwyls, de Wantschura’s, of ze bereiken de eenvoudiger mensen via de geïllustreerde bladen, de kranten, de bioscoop en de boeken, waarin zo over de dingen wordt gesproken dat ze ervoor bedanken en de wijk nemen naar zichzelf en naar ons, en iedereen wil zich naakt vertonen, de anderen tot op de huid uitkleden, elk geheim moet verdwijnen, opengebroken worden als een afgesloten la, maar waar geen geheim was, zal nooit iets te vinden zijn, en de radeloosheid na de inbraken, de ontkledingen, de inspecties en fouilleringen neemt toe, geen braambos brandt, geen licht, hoe klein ook, begint te schijnen, niet in de roes en niet tijdens de fanatieke ontnuchtering, en de wet van de wereld drukt onbegrepener dan ooit op iedereen.

     

    Omdat Ivan en ik elkaar alleen goede dingen vertellen en soms iets waarmee we elkaar aan het lachen maken (en zonder om iemand te lachen), omdat we soms zelfs glimlachend in onszelf verzonken zijn, dus de uitdrukking vinden waarin we tot onszelf komen, hoop ik dat wij een besmetting kunnen veroorzaken. Langzaam zullen wij onze buren, de een na de ander, met het virus infecteren waarvan ik al weet hoe je het zou mogen noemen, en als er een epidemie uit zou voortkomen, zouden alle mensen geholpen zijn. Maar ik weet ook hoe moeilijk het is dat virus te krijgen, hoe lang je moet wachten tot je rijp bent voor deze besmetting – en hoe zwaar en al volstrekt uitzichtloos was mijn leven voor het zover was!

     

    Omdat Ivan me vragend aankijkt, moet ik iets gezegd hebben, en ik haast me hem af te leiden. Ik weet de naam van het virus, maar ik pas ervoor op die tegenover Ivan uit te spreken.

    Wat mompel je? Wat is niet makkelijk te krijgen? Over wat voor ziekte heb je het?

    Ziekte? Ik heb het toch niet over ziekte, ik denk alleen dat er dingen zijn die je moeilijk kunt krijgen!

    Of ik praat werkelijk te zacht of Ivan begrijpt niet wat Malina allang begrepen, geraden, gesnapt zou hebben, en hij kan me toch niet horen denken of praten, bovendien heb ik hem geen woord over het virus gezegd.

     

    Er is intussen een heleboel met mij gebeurd, ik heb meer dan voldoende antistoffen verzameld om immuun te zijn: wantrouwen, onverstoorbaarheid, onbevreesdheid na te veel vrezen, en ik weet niet hoe Ivan tegen zo veel weerstand is opgetornd, tegen die uitzichtloze ellende, de op slapeloosheid afgestemde nachten, de ononderbroken nervositeit, mijn koppige afzijdigheid van alles, maar vanaf het eerste moment waarin Ivan niet zozeer uit de hemel viel als wel, glimlachend uit zijn ooghoeken, heel groot en licht gebogen in de Landstrasser Hauptstrasse voor mij stond, was daar niets meer van over, en alleen daarvoor zou ik Ivan de hoogste onderscheidingen moeten verlenen, en de allerhoogste voor het feit dat hij mij opnieuw ontdekt en stuit op hoe ik eenmaal was, op mijn oudste lagen, mijn bedolven ik blootlegt, en ik zal hem zalig verklaren voor al zijn talenten, maar voor welke, welke? daar het eind nog niet in zicht is en ook niet komen mag, en daarom begin ik met het eenvoudigste en dat is gewoon dat hij mij weer aan het lachen maakt.

    Eindelijk voel ik me ook in mijn vlees op mijn gemak, in mijn lichaam, dat me door de minachting vreemd was geworden, ik voel hoe alles inwendig een keer neemt, hoe de gladde spieren en de dwarsgestreepte spieren zich losmaken uit hun permanente kramptoestand en hoe beide zenuwstelsels tegelijk omgeschakeld worden, want niets is duidelijker dan deze omschakeling, een proces van herstel, een loutering, een levend, feitelijk bewijs dat met de nieuwste instrumenten van een metafysica ook meetbaar en definieerbaar zou zijn. Wat een geluk ook dat ik onmiddellijk begrepen heb waardoor ik het eerste moment gegrepen werd, en dat ik daarom meteen, zonder me een houding te geven, zonder protest, met Ivan ben meegegaan. Geen moment heb ik verzuimd, want een gebeurtenis als deze, waarvan je tevoren niets kunt weten, nooit geweten hebt, waarvan je nooit iets gehoord of gelezen hebt, vraagt om een zo snel mogelijke reactie, wil ze werkelijk plaatsvinden. Een kleinigheid zou haar in de kiem kunnen smoren, tijdens de aanloop tot staan kunnen brengen, zo kwetsbaar zijn begin en ontstaan van deze sterkste macht ter wereld, want de wereld is ziek en wil haar, die gezonde macht, niet aan bod laten komen. Een autoclaxon had onze eerste zin kunnen onderbreken, of een politieman die een fout geparkeerde scooter had bekeurd, een voorbijganger had lallend tussen ons door kunnen laveren, een jongen met een bestelwagen had ons het zicht kunnen benemen, mijn god, je kunt je niet voorstellen wat er allemaal tussen had kunnen komen! Als ik, afgeleid door de sirene van een ambulance, naar de straat had gekeken in plaats van naar de bos Turkse lelies in de etalage, of als Ivan iemand om vuur had moeten vragen, zou hij mij al niet hebben gezien. Omdat we in zulk groot gevaar verkeerden, omdat drie zinnen, daar voor de etalage, al te veel waren geweest, zijn we snel met elkaar van die hachelijke, gevaarlijke plek weggegaan en hebben veel laten rusten. Daarom hebben we lang nodig gehad voordat we de eerste, kleine, nietszeggende zinnen achter ons lieten. Ik weet niet eens of je nu al zou mogen zeggen dat we met elkaar kunnen praten en converseren als andere mensen. Maar we hebben geen haast. We hebben nog een heel leven voor ons, zegt Ivan.

  • Details
    • Genre Fictie
    • Vertaling Paul Beers
    • Aantal bladzijden 504
    • Oorspronkelijke titel Todesarten
    • Uitvoering Gebonden met stofomslag
    • Verschijningsdatum 17 oktober 2023
    • ISBN 978 90 833 2396 1