De bruidegom was een hond

De bruidegom was een hond

 18,50

  • Synopsis

    Een onderwijzeres vertelt haar leerlingen een fabel over een prinses die belooft met een hond te trouwen in ruil voor bepaalde gunsten. Het verhaal krijgt een vreemde wending wanneer in het echte leven een vreemde, hondachtige man bij de lerares intrekt. Hij neemt het huishouden over, verleidt haar en ze beginnen een intense romantische en seksuele relatie. Dit tot grote ergernis van haar vrienden, van wie sommigen vermoedens hebben over de identiteit en motieven van de man.

    De bruidegom was een hond is een ontwapenende en onvergetelijke moderne klassieker over anders zijn en je niet willen aanpassen aan conventies.

  • Recensies

    ‘Kafkaëske, intrigerende vertelling.’ VPRO Gids

    Een hoogst bevreemdende, meeslepende novelle.’ De Morgen

    ‘Yoko Yawada zoekt de grenzen van het absurde op.’ Knack

    ‘Haar meesterwerk.’ New York Times

    ‘Briljante, glinsterende vreemdheid.’ Rivka Galchen

    ‘Tawada schrijft prachtig over ondraaglijke dingen.’ Sara Baume

    ‘Snel bewegend, mysterieus meeslepend verhaal dat de droomkwaliteit van Kafka heeft.’ The New Yorker

  • Fragment

    De bejaarde die in de windstille, drukkende zwoelte van juli moederziel alleen door de volkswijk sjokt, waar het licht van de vroege middag zo wit als sneeuw aan het wasgoed kleeft dat her en der te drogen hangt, houdt midden op straat plotseling halt, kijkt schuin achter zich en blijft roerloos in die houding staan, waarna vervolgens ook een baksteenkleurige auto tijdens zijn doortocht tussen de woonblokken tot stilstand komt naast een brievenbus, zonder dat iemand uitstapt, alsof hij aan het eind van zijn krachten is, en zo is op wat gebrom in de verte na – misschien het geluid van een stervende cicade of dat van de machines in de centrale keuken waar ze de schoollunches maken – alles in stilte gehuld, deze middag om twee uur.
      Kijk, hier is voorbij de ijzeren reling van een balkon te zien hoe een vrouw in een kamer van zes tatami’s groot voor zichzelf thee inschenkt en nu en dan naar een leeg tv-scherm staart terwijl ze aan een korstje op haar knie peutert, en daar heeft een andere vrouw, die naar het cultureel centrum is gegaan, het gordijn van haar keukenraam maar half dichtgetrokken, zodat je door de opengelaten helft een deels gegeten appel met lippenstiftvlekken op de koelkast kunt zien liggen, ja, tot het uur waarop de kinderen thuiskomen van school om zich meteen weer naar de bijles te begeven biedt deze sombere nieuwbouwwijk een dergelijke doodse aanblik. Op de hoek van een van de woonblokken klampt zich al sinds een jaar, of misschien nog langer, een groot, vuil aanplakbiljet vast aan een telefoonpaal, en hoewel je zou verwachten dat het nu eindelijk gaat loskomen en eraf vallen, komt het toch niet los, nee, het klemt zich koppig vast. klas kitamura staat erop, maar de letters die Mitsuko Kitamura met roze viltstift heeft geschreven zijn uitgelopen door de regen, het telefoonnummer en zo is maar half leesbaar doordat het papier is gescheurd en bovendien zit er duivenpoep op en is het vergeeld, waardoor ook de plattegrond niet meer duidelijk is, maar goed, in deze woonblokken weten alle moeders met kinderen op de basisschool of in de onderbouw wel waar Klas Kitamura zich bevindt, zodat het voor niemand een probleem is dat die plattegrond niet herkenbaar is en dat biljet gerust mag loskomen, al neemt toch geen van hen de moeite het te verwijderen, wellicht omdat het zo vuil is dat ze het niet willen aanraken, of anders vanwege de traditie, die in de dertig jaar sinds het begin van de woonblokkencultuur wortel heeft geschoten, om wel elke dag netjes schoon te maken in je eigen huis, maar geen viezigheid aan te raken die buiten op straat ligt, dus ook al wordt er midden op de weg een duif platgereden door een auto, ook al heeft een dronkaard er een drol gedeponeerd, het opruimen daarvan is de taak van de stadsdiensten, dat spreekt voor zich, en op die manier laat ook dit aanplakbiljet hen zo onverschillig dat vermoedelijk niemand het zal aanraken, tot het weldra helemaal aan flarden is gescheurd en vanzelf oplost in de lucht.

    Nu goed, deze Klas Kitamura wordt door de kinderen Klas Viezemura genoemd en is bij hen erg geliefd, en omdat de kinderen er zo graag naar de bijles gaan heeft ze in een mum van tijd veel leerlingen aangetrokken, al gaan de schoolcijfers er bij de ene wat meer door omhoog dan bij de andere, maar in een tijd waarin je vaak verhalen hoort over kinderen die tegen hun zin naar de bijles worden gestuurd en wel zeggen dat ze naar die bijles gaan terwijl ze die uren in werkelijkheid in een gamehal doorbrengen, kun je op dat punt bij Klas Kitamura tenminste gerust zijn, waardoor de meeste moeders zich niet al te veel aantrekken van de rare geruchten en zo, en ook al is er weleens een moeder die verkondigt dat je kinderen niet naar zo’n klas mag sturen, dan sust een andere moeder weer: ach, die geruchten komen er gewoon doordat kinderen hun verbeelding de vrije loop laten, je kunt maar beter niet zomaar geloven wat kinderen zeggen, ze maken geen onderscheid tussen ‘obsceen’ en ‘vies’ en halen de twee dan ook vaak door elkaar… Neem nu bijvoorbeeld de kwestie van het papieren zakdoekje.
      ‘Juf Kitamura, hè, die zei: als je met een papieren zakdoekje dat al een keer is gebruikt nog een keer je neus afveegt, voelt dat lekker zacht, warm en vochtig, en als je het zakdoekje dat zo al twee keer is gebruikt een derde keer gebruikt om in het toilet je billetjes af te vegen, voelt dat nog veel lekkerder.’
      Wanneer een moeder zoiets verneemt van haar dochtertje of zoontje op de basisschool, krijgt ze een blos en hapt ze naar adem; ze heeft geen idee hoe ze een standje moet geven, of waarvoor eigenlijk.
      ‘“Papieren zakdoekje” klinkt raar tegenwoordig, je moet nu “tissue” zeggen.’
      Verder dan zo’n terechtwijzing komt ze niet, en hoe harder ze probeert te vermijden dat haar per ongeluk het beeld voor de geest komt van juf Kitamura die op de pot zit en een vochtig papieren zakdoekje gebruikt, hoe meer het blije gezicht van juf Kitamura voor haar opdoemt. En dat blije gezicht doet haar dan weer denken aan wat het schoolhoofd van de basisschool zei: ‘Een schoonheid met zo’n blij gezicht is zeldzaam. Vroeger dacht ik bij het woord “schoonheid” aan iemand die een beetje verdrietig kijkt.’ En ongeacht of het gerucht dat hij een verre verwant is van Mitsuko Kitamura nu waar is of niet, aangezien die stijfkop van een schoolhoofd Mitsuko Kitamura een schoonheid noemt, overtuigt die moeder zichzelf dat de juf onmogelijk zo ‘vies’ kan zijn, en sommige moeders vragen zich zelfs af of Mitsuko Kitamura misschien niet met opzet vieze dingen zegt om opvoedkundige redenen. Trouwens, het is niet omdat ze iets hebben gehoord over drie keer een papieren zakdoekje gebruiken dat kinderen dat zelf gaan nadoen en onhygiënisch worden, net zomin als dat hun slechte gewoonte verdwijnt om toiletpapier te verspillen door de hele rol krachtig af te rollen en alleen het uiteinde ervan te gebruiken, en vergeleken bij verhalen als dat van het kind dat met zijn broertje een wedstrijdje ‘meeste tissues uit de doos trekken’ hield om dan al die tissues uit het raam van de vierde etage te strooien, kun je Mitsuko Kitamura’s verhaal over de papieren zakdoekjes eigenlijk ook wel zien als een welgemeend lesje in spaarzaamheid. Uiteindelijk haalt dan ook geen enkele moeder om die reden haar kind van de bijles, sterker nog, ook nadat de kinderen het verhaal van de zakdoekjes allang zijn vergeten, worden veel moeders er telkens als ze naar het toilet gaan onvermijdelijk aan herinnerd, ja, sommige denken zelfs: toiletpapier is inderdaad een saai industrieel product dat droog en korrelig voelt, zou er geen vochtiger papier zijn? Maar wat hun huidgevoel betreft, is er nog een ander, zinnenprikkelender verhaal dat de kinderen komen vertellen: dat van de bruidegom die een hond was.

    ‘Misschien is Mevrouw kraanvogel het enige verhaal dat jullie kennen over een huwelijk tussen mens en dier, maar er is er ook eentje dat De bruidegom was een hond heet.’
      Zo heeft juf Kitamura ter inleiding gezegd en de kinderen hebben aandachtig tot het eind naar haar verhaal geluisterd, maar omdat het zo lang is kunnen de jongsten het thuis niet nog een keer exact navertellen, en die uit de hogere leerjaren verzwijgen het hele verhaal voor hun ouders uit gêne, zodat er voor de moeders van wie de nieuwsgierigheid is gewekt uiteindelijk niets anders op zit dan te proberen de flarden die ze hebben opgevangen zelf met elkaar te verbinden. Maar goed, dat verhaal dus. Lang geleden was er in het koninklijk paleis een luie vrouw en toevallig had deze vrouw als taak voor de prinses te zorgen. Het probleem was dat toen de prinses nog klein was, deze vrouw ook te lui was om haar billetjes af te vegen nadat ze haar behoefte had gedaan en daarom zei ze altijd tegen de favoriete zwarte hond van de prinses: ‘Lik de billetjes van de prinses mooi schoon. Als je dat doet zul je ooit met de prinses kunnen trouwen.’ En dat idee ging ook de prinses zelf op den duur aanstaan. Tot hier stemt het geheugen van alle kinderen min of meer overeen, maar voor het vervolg zijn er uiteenlopende versies. Sommigen zeggen dat de zwarte hond op een dag de prinses ontvoerde naar het woud en echt met haar trouwde, terwijl anderen zeggen dat de ouders er toevallig getuige van waren dat de zwarte hond de billetjes van de prinses likte en zo vreselijk boos werden dat ze de zwarte hond en de prinses naar een onbewoond eiland verbanden.
      In de versie waarin ze het woud in gaan duikt verder een jager op en wanneer die de zwarte hond stiekem doodschiet om zelf met de prinses te trouwen, leeft ze eerst gelukkig samen met de jager, zonder te weten waarom plotseling de zwarte hond is verdwenen en de jager is opgedoken, maar als hij op een nacht in zijn slaap laat ontglippen dat hij de zwarte hond heeft gedood, schiet de prinses de slapende jager zonder aarzelen dood met het jachtgeweer dat daar ligt.
      Ook bij de versie waarin de prinses wordt verbannen naar een onbewoond eiland is er een vervolg, namelijk dat de prinses al snel bevalt van een zoon, waarna de zwarte hond ziek wordt en sterft, met als gevolg dat er een eind komt aan de familielijn en de prinses dan maar gemeenschap heeft met de zoon die ze zelf heeft gebaard, om zo meer kinderen te maken en het nageslacht uit te breiden.
      Hoe krijgt ze het voor elkaar om met haar eigen zoon een paar te vormen? Wel, die slimme prinses zegt op een ochtend tegen haar zoon: ‘Ga naar de overkant van het eiland en trouw met de eerste vrouw die je tegenkomt.’ En terwijl ze haar zoon langs de kust om het eiland heen laat lopen, loopt ze er zelf ook omheen in tegengestelde richting. Wanneer de zoon even later de overkant van het eiland bereikt en zijn moeder tegenkomt, heeft hij gemeenschap met haar zonder te beseffen dat ze zijn moeder is. Zo gaat het verhaal, maar de kinderen kennen een begrip als ‘incest’ niet en voor hen klinkt alles dan ook doodnormaal, waardoor ze het al snel vergeten, behalve dan het stuk over de zwarte hond die in opdracht van de luie vrouw lustig de billetjes van de prinses likt, wat kennelijk een erg sterke indruk nalaat, als je ziet hoe ze bij het eten van een ijsje al even lustig likkend de zwarte hond nabootsen en tussendoor een paar keer janken, of hoe ze tijdens het maken van hun huiswerk soms aan hun eigen handpalm likken, wat de moeders dan weer vies vinden, met als gevolg dat ze zich afvragen of ze hun kind toch maar beter niet langer naar Klas Kitamura kunnen sturen, want wie weet wat er nog gebeurt als het zo doorgaat, tot een moeder die in het cultuurcentrum een cursus over folklore volgt de andere moeders weer enigszins geruststelt door te zeggen dat er werkelijk zo’n sprookje bestaat en stellig te beweren dat het ook in een boek met volksverhalen staat, en wanneer iemand oppert dat een leerkracht die kinderen weet te boeien met verhalen die niet eens in de schoolboeken voorkomen best een unicum is, kijken ze eerst verbaasd op van het woord ‘unicum’, dat ergens misplaatst lijkt, maar dan moet iedereen toch toegeven dat dit misschien wel waar is en dat stelt hen nog meer gerust.

    Maar toch, niet alleen de moeders afkomstig uit deze voorstad Tama of de centrale delen van Tokio, ook zij die vanuit diverse andere regio’s naar de hoofdstad zijn gekomen, hebben dat volksverhaal nooit gehoord, zodat een van die moeders gaat vermoeden dat juf Kitamura jarenlang heeft rondgezworven in Zuidoost-Azië of Afrika of zo’n ver gebied, en nu het woord ‘rondzwerven’ is gevallen zegt een moeder van nog maar midden twintig: ‘Wie weet was die juf een hippie? Ze kan viool spelen, zeggen ze. Wie weet zwierf ze spelend op haar viool rond in een paardenkar’, blijkbaar ‘hippie’ verwarrend met ‘zigeuner’, waarop weer een andere moeder plotseling, geprikkeld door dat woord zo lijkt het, iets te binnen schiet: ‘Toen ik onlangs een oude kast verplaatste, vond ik daaronder een tijdschrift van lang geleden en uit nostalgie begon ik het te lezen. Ik kwam een advertentie tegen voor een product dat ze een “natuurlijk liefdesdrankje” of zo noemden, gemaakt van gedroogde aubergine in poedervorm, en dat kon je bestellen bij de hippiewinkel Kitamura, stond erbij. Wie weet was dat de winkel van juf Kitamura?’ En zo dijen de roddels over Mitsuko Kitamura steeds verder uit, tot als klap op de vuurpijl een moeder zegt dat ze in de luchthaven een poster met foto’s van gezochte terroristen zag en een van de gezichten precies leek op dat van Mitsuko Kitamura, dus heeft de juf niet jarenlang ondergedoken gezeten, vraagt ze zich af, maar andere moeders zeggen dan weer dat, nee, juf Kitamura eenvoudigweg bijles geeft, net zoals ze dat tot voor kort in de regio Kansai heeft gedaan, meer niet, en nemen daar genoegen mee.
      Wat iedereen met zekerheid weet, is dat Mitsuko Kitamura negenendertig is, want kinderen weten hoe leuk het is om een vrouwelijke leerkracht in verlegenheid te brengen door naar haar leeftijd te vragen, en ze weten eveneens dat hun moeder gegarandeerd belangstelling zal tonen als het hun lukt uit te vissen hoe oud de leerkracht is en dat thuis meedelen, zodat menig kind heeft gevraagd: ‘Juf, hoe oud bent u?’ en telkens als Mitsuko Kitamura die vraag kreeg, antwoordde ze prompt ‘negenendertig’, wat ieder kind thuis zo heeft gemeld, met als gevolg dat in elk geval Mitsuko’s leeftijd welbekend is, maar wat Mitsuko bijvoorbeeld heeft gedaan voordat ze hiernaartoe kwam, daar weet niemand het fijne van. Mitsuko is pas twee jaar geleden ingetrokken in een huis dat toebehoort aan een familie die heel lang aan landbouw heeft gedaan op die grond, waar ze toen een deel van verkochten om met het geld een flatgebouw dicht bij het station te laten bouwen en zelf in een van de flats te gaan wonen. Hun oude huis wilden ze juist laten slopen toen Mitsuko Kitamura, gekleed in een witte jurk, verscheen op een mountainbike, zei dat ze een ‘goeie vriend’ was van een verwant en erop aandrong haar dat huis voor tien jaar te verhuren. Zodra dit verzoek was ingewilligd is ze er met de bijlessen begonnen, maar de mensen uit de buurt vonden het vreemd dat die stugge vader van de boerenfamilie het verzoek van deze vrouw, van wie hij niet echt wist waar ze vandaan kwam, zomaar inwilligde, waardoor er zelfs geruchten de kop opstaken dat ze in feite zijn minnares was, tot ze Mitsuko Kitamura in het echt zagen en die allerminst het ‘minnaressentype’ bleek, zoals ze daar onder een kersenboom in een afgesleten werkbroek en met een blitse zonnebril op ongedwongen een roman in het Pools zat te lezen of zo. Dit maakte het ook moeilijk om een idee te krijgen van wat voor opvoeding ze had genoten of uit wat voor familie ze stamde, en bovendien is negenendertig zo’n leeftijd waarop een kinderloze vrouw niet goed in een hokje past, wat er mede voor zorgde dat ze het roddelen moe werden en haar verder ongemoeid lieten, tevens een bewijs dat de mensen daar uit de buurt wat roddelen betreft niet de volharding hebben van de huisvrouwen uit de woonblokken.

    In wezen heeft dit stadje, Tama, twee delen: een noordelijk en een zuidelijk. Het noordelijke deel, met het station als middelpunt, bestaat uit nieuwe woonwijken die aangelegd zijn langs de spoorweg, terwijl het zuidelijke deel langs de rivier de Tama al veel langer geleden tot bloei is gekomen, maar tegenwoordig zijn veel mensen zich niet eens bewust van het bestaan van dit zuidelijke deel, ook al wonen ze in hetzelfde Tama. Mensen gingen pas in het noordelijke deel wonen na het ontstaan van de eerste woonblokken, amper dertig jaar geleden dus, maar langs de rivier de Tama tref je daarentegen resten aan van kuilhuizen, wat je dus echt wel oud kunt noemen; er wonen met andere woorden al zo lang mensen dat het je voorstellingsvermogen te buiten gaat, waarnaast dit deel ook een aloude traditie van rijstteelt heeft gekend, die dapper werd voortgezet tot er in de jaren zestig met cadmium verontreinigde rijst opdook, en verder was er bij de oude wegwijzer waarop nihonbashi 8 ri staat gegraveerd ooit een kleine maar drukbezochte pleisterplaats op de Tokaido-route. Naar dat zuidelijke deel, waar ook veel oude huizen staan die aan de luchtbombardementen zijn ontsnapt, gingen kinderen van de woonblokken vroeger vrijwel uitsluitend voor een tekenwedstrijd of om kikkers te observeren, maar sinds de start van Klas Kitamura reppen ze zich op de dag van hun bijles als de bliksem in de richting van de rivier de Tama, alsof ze uit het kluwen van de woonblokken willen ontsnappen; ze steken de brede autoweg over, lopen langs het tempelterrein, nemen stiekem een kortere weg door een pruimentuin, kruipen door een gat in de omheining van het huis van Mitsuko Kitamura en stormen de tuin in, maar als de eerste kinderen zo naar binnen stormen, zit Mitsuko Kitamura hen niet aan haar bureau op te wachten, nee, doorgaans is ze nog bezig een knoop aan te naaien, een boek te lezen of haar nagels te knippen. Wanneer drie meisjes uit het tweede leerjaar op een dag trots komen aanzetten met een gevangen bidsprinkhaan, zit Mitsuko Kitamura met haar benen onder zich geplooid op de vloer in een versleten roze tanktop en ligt er op haar blote schouders iets wat op aardkleurige lappen lijkt.
      ‘Juf, wat is dat?’ vragen ze.
      ‘Het is een zalf die ik heb gemaakt door kippenstront te koken,’ antwoordt Mitsuko Kitamura doodgemoedereerd, waarop de meisjes ‘Bah, vies!’ roepen, maar Mitsuko gaat onverstoorbaar door: ‘Gisteravond kwam ik toevallig een vriend van vroeger tegen op het station Ueno en nu ik voor het eerst sinds lang met hem praatte, bleek hij zo’n eikel te zijn dat ik er echt op afknapte. Ik was er zo van in de put dat ik stijve schouders kreeg en daarom doe ik vandaag een beroep op de poep van mijn dierbare kippen.’
      Wanneer de meisjes schoorvoetend dichterbij komen, heeft het inderdaad zo’n sterke geur dat ze eerst een gil slaken, maar al snel wennen ze eraan en richten ze hun aandacht op de roze tanktop.
      ‘Juf, kunt u niet beter een nieuwe kopen? Deze is toch versleten?’ zeggen ze eerlijk.
      ‘Ach, ik heb hem pas zeven jaar geleden gekocht,’ antwoordt Mitsuko gemaakt onaangedaan, waarop de meisjes eerst ‘versleten, versleten’ joelen alsof ze een liedje zingen, maar ook dat verveelt hen al snel en ditmaal richten ze hun aandacht op de boezem die door de stof van de tanktop nauwelijks wordt verhuld.
      ‘Juf, de jongens komen bijna. Wat gaat u dan doen?’ vragen ze, waarop Mitsuko lacht, het rechterbandje van de tanktop opzijschuift en er met opzet haar weelderige borst uithaalt om aan hen te tonen.
      ‘Dit zal ik doen,’ zegt ze.
      De meisjes schreeuwen het uit van afkeer, al ervaren ze toch ook een uitzonderlijk opwindend plezier, en omdat ze zo aandringen om het ‘nog een keer’ te doen, gunt Mitsuko hun twee bisnummers, maar de derde keer weigert ze. ‘Als jullie dit zo graag willen zien, vraag het dan maar aan jullie eigen moeder,’ zegt ze. Daarop stapt het meisje van wie ze denkt dat het de schuchterste van de drie is op Mitsuko af en zij trekt beide bandjes van de tanktop naar beneden, met als gevolg dat de borsten tevoorschijn floepen als kogelvissen en ook de andere twee meisjes krijsen van de pret, juist op het moment dat de jongens arriveren.
      De jongens tonen zich allesbehalve verheugd als ze dit zien, nee, ze vluchten weg, weer naar de andere kant van de omheining, wat je eigenaardig kunt noemen, maar ook al geeft het jongens een kick als meisjes het uitgillen van afschuw of angst, zodra ze meisjes dit soort dingen zien doen, maakt zich dan weer een zekere onrust van hen meester, en dat hun juf zulke grote borsten heeft voelt bijna als verraad en stemt hen ook verdrietig, zodat ze daar beteuterd achter de omheining zitten, tot Mitsuko Kitamura hen even later komt halen met een fatsoenlijke blouse aan en hen bij de hand terugleidt naar de veranda, waar de stinkende zalf en de roze tanktop zijn verdwenen en de bureautjes zoals altijd ordelijk zijn opgesteld.

    Op een dag komt er een nieuw meisje naar Klas Kitamura, Fukiko uit het derde leerjaar, en wanneer de jongens langs het bureautje lopen waar zij zit, smeren ze om de een of andere reden steevast snot aan haar schrift. Wat ze naar verluidt op de basisschool altijd doen, doen ze nu ook gewoon in de bijles. Fukiko maakt zich daar niet boos om en ze huilt ook niet. De andere meisjes, die niet naar Fukiko omkijken of met haar praten, zeggen er evenmin iets over, misschien omdat ze het niet opmerken, misschien omdat ze doen alsof ze het niet opmerken. Mitsuko Kitamura zegt er het eerste uur ook niets over, die laat als een bijziende of iemand met slaapgebrek alleen haar grote, wazige ogen wat in het ijle dwalen, tot een jongen voor de derde keer zijn snot afveegt en ze opeens op hem afstapt, zijn arm grijpt en hem met een paar fikse rukken naar de kast sleurt, waar de jongen geschrokken zijn hoofd intrekt en zijn ogen dichtknijpt, wellicht omdat hij een klap verwacht, maar als hij die ogen voorzichtig weer opendoet, haalt Mitsuko een hemelsblauw notitieboekje uit de kast tevoorschijn met een tekening van een vos op de kaft en stopt dat in de handen van de jongen, die is verlamd door de spanning.
      ‘Veeg je snot maar af aan je eigen schrift. Of nee, dan zou je niet langer kunnen lezen wat je met zoveel moeite hebt geschreven natuurlijk, dus veeg het liever af aan dit notitieboekje,’ zegt ze en na een poosje verdwaasd te hebben gekeken dringt ook tot de andere kinderen het principe van het ‘snotschrift’ door, wat ertoe leidt dat ze allemaal met veel misbaar roepen dat ze ook een snotschrift willen, maar omdat er in Mitsuko’s kast maar eentje overblijft, komen ze uiteindelijk overeen dat de overige kinderen de week daarna een snotschrift toebedeeld zullen krijgen, waardoor het tumult eindelijk tot bedaren komt.

    De week daarna zitten vijf meisjes na de bijles in een kringetje gehurkt naar de grond te staren in de tuin, zonder aanstalten te maken om naar huis te gaan, wat Mitsuko Kitamura vreemd vindt en als ze naar hen toe gaat, begrijpt ze dat de meisjes gadeslaan hoe tien mieren een verwoede strijd leveren om een dode mierenleeuw hun nest in te dragen en daar maar niet in slagen vanwege de smalle toegang tot het nest, maar dan valt Mitsuko’s oog opeens op de rug van Fukiko, die in haar eentje naar huis gaat zonder tot de kring toe te treden.
      ‘Waarom praten jullie niet met Fukiko?’ vraagt ze daarom.
      Eerst lijken ze de vraag niet goed te snappen en kijken ze haar allemaal verbaasd aan, maar dan zegt eentje van hen, alsof haar opeens een vergeten woord te binnen schiet: ‘O, nou ja, Fukiko is raar.’
      ‘Hoezo is ze raar?’ vraagt Mitsuko door.
      ‘Nou ja, ze wast nooit haar haar en soms draagt ze geen sokken,’ antwoordt een ander meisje en daardoor aangezet doen nu ook de anderen hun mond open.
      ‘Ze is dik.’
      ‘Ze heeft een pennendoos van Snoopy, maar die is namaak.’
      ‘Ze is slecht in vangbal.’
      ‘Haar vader is raar, zeggen ze.’
      ‘Ja, ja, hij gaat naar de gamehal en zo.’
       Zo praten de meisjes nu door elkaar heen. Mitsuko Kitamura verzinkt een poosje in gedachten, maar rent dan zonder iets te zeggen het huis in, gaat naar de achterste kamer en schuift met een klap de deur dicht.

     

  • Details
    • Genre Fictie
    • Vertaling Luk Van Haute
    • Aantal bladzijden 68
    • NUR-code 302
    • Uitvoering Gebonden met stofomslag
    • Verschijningsdatum 28 november 2024
    • ISBN 9789083448107
Uitgeverij Koppernik Boeken Yoko Tawada De bruidegom was een hond