Zelfportret

 9,90 20,50

  • Synopsis

    In dit briljante en ontnuchterende zelfportret verbergt Édouard Levé niets voor zijn lezers en schetst hij, min of meer willekeurig, zijn hele leven. Zelfportret is een fysieke, psychologische, seksuele, politieke en filosofische triomf. Naast ‘oprechtheid’ streeft Levé naar een objectiviteit die zo radicaal is dat deze zou kunnen doorgaan voor grofheid, trivialiteit en zelfs banaliteit – de auteur heeft zichzelf blootgelegd. Levés boek lijkt in eerste instantie een autobiografie zonder sentiment, alsof het door een machine is geschreven, totdat we door de opeenstapeling van details en de droge, spottende toon merken dat we ontwapend zijn, geboeid en verrukt door niets minder dan de perfecte fictie… die geheel uit feiten is opgebouwd.

  • Recensies

    Zelfportret is een traktatie.’ Télérama

    ‘Dit zeer uitzonderlijke werk in het Franse literaire landschap behoort tot de zeer gesloten clan van belangrijke boeken.’ Le Midi Libre

    ‘Met zijn Zelfportret vindt Édouard Levé een nieuwe vorm van het “ik-verhaal” uit. … Levé schrijft banale dingen met gewone woorden, en toch is het buitengewoon.’ Libération

  • Fragment

    Als puber dacht ik dat Het leven een gebruiksaanwijzing me zou helpen met leven en Suïcide gebruiksaanwijzing met sterven. Ik heb drie jaar en drie maanden in het buitenland doorgebracht. Ik kijk liever naar links. Ontrouw brengt een vriend van me tot hoogtepunten. Het einde van een reis bezorgt me dezelfde tristesse als het einde van een roman. Ik vergeet wat me niet bevalt. Onbewust heb ik misschien gesproken met iemand die iemand heeft gedood. Ik kijk in steegjes. Ik ben niet bang voor wat er na het leven komt. Ik luister maar half naar wat me gezegd wordt. Het verbaast me dat mensen me een bijnaam geven terwijl ze me nauwelijks kennen. Als iemand me onheus behandelt, heb ik dat pas laat door, zozeer bevreemdt het me om dat mee te maken – het kwaad heeft iets onwerkelijks. Ik archiveer. Ik sprak op mijn tweede met Salvador Dalí. Rivaliteit stimuleert me niet. Het zou me meer tijd kosten mijn leven nauwgezet te beschrijven dan het te leven. Ik vraag me af of ik met de jaren reactionair zal worden. Als ik met blote benen op skai zit, glijdt mijn huid niet, ze piept. Ik heb twee vrouwen bedrogen, ik heb het hun verteld, de ene bleef er onverschillig onder, de andere niet. Ik scherts met de dood. Ik houd niet van mezelf. Ik haat mezelf niet. Ik vergeet niet te vergeten. Ik denk niet dat Satan bestaat. Ik heb een blanco strafblad. De seizoenen zouden van mij een week mogen duren. Ik verveel me liever alleen dan met z’n tweeën. Ik been door lege plekken en lunch in desolate restaurants. Op voedingsgebied verkies ik hartig boven zoet, rauw boven niet-rauw, hard boven zacht, koud boven warm, gearomatiseerd boven geurloos. Ik kan niet rustig schrijven als ik geen eten in de koelkast heb. Ik kan makkelijk zonder drank en tabak. In het buitenland durf ik niet goed te lachen als de persoon met wie ik praat boert tijdens het gesprek. Ik merk grijze haren op bij mensen die er de leeftijd niet voor hebben. Ik kan beter geen medische vakboeken lezen en zeker geen passages waarin de symptomen van bepaalde ziektes beschreven staan – naarmate ik het bestaan ervan ontdek, zie ik ze in mij voortwoekeren. Oorlog lijkt me zo onwerkelijk dat ik me moeilijk kan voorstellen dat mijn vader erin meevocht. Ik heb een man gezien bij wie de linkerkant van het gezicht iets anders uitdrukte dan de rechterhelft. Ik weet niet zeker of ik wel van New York houd. Ik zeg niet ‘a is beter dan b’ maar ‘ik verkies a boven b’. Ik ben altijd aan het vergelijken. Als ik terugkeer van een reis, is het beste moment niet het betreden van de luchthaven en ook niet de thuiskomst, maar de taxirit daartussen: het is nog reizen, maar niet meer helemaal. Ik zing vals, dus ik zing niet. Omdat ik grappig ben, denken de mensen dat ik gelukkig ben. Ik hoop dat ik nooit een oor vind in een weiland. Ik houd niet méér van woorden dan van een hamer of een schroef. Ik ken de groene jongens niet. In Engelstalige landen lees ik sale op winkelramen als het Franse woord voor ‘vuil’. Ik kan niet slapen naast iemand die snurkt, zwaar ademt, niet stilligt en de lakens naar zich toe trekt. Ik kan slapen in omhelzing met iemand die stilligt. Ik had het idee voor een Droommuseum. Om redenen van taalgemak ben ik geneigd mensen die geen vrienden zijn toch ‘vrienden’ te noemen, ik vind geen ander woord voor kennissen die ik graag mag, maar met wie ik geen speciale band heb. Achteruitzittend in de trein zie ik de dingen niet komen, maar gaan. Ik regel mijn pensioen niet. Ik denk dat het beste deel van een sok het gat is. Ik let niet op mijn banksaldo. Mijn banksaldo is zelden negatief. Shoah, Numéro zéro, Mobutu roi du Zaïre, Urgences, Titicut Follies en La Conquête de Clichy maakten een diepere indruk op me dan de beste fictiefilms. De door Jean-Marc Chapoulie vertoonde readymadefilms maakten me meer aan het lachen dan de beste komedies. Ik heb één zelfmoordpoging gedaan en op de rand van vier zelfmoordpogingen gestaan. Het verre gebrom van een grasmaaier in de zomer roept mooie herinneringen op aan mijn jeugd. Ik heb moeite met weggooien. Een van mijn overgrootmoeders was behept met bewaarwoede, na haar dood is een schoenendoos gevonden met een etiket waarop in keurig schoonschrift stond: ‘Kleine stukjes touw die niet meer bruikbaar zijn’. Ik denk niet dat de wijsheid van de wijzen verloren zal gaan. Ik heb plannen gehad voor een museum-boek over dialectteksten waarin handgeschreven berichten van onbekenden zouden worden gekopieerd en geordend op soort: advertenties voor vermiste dieren, argumenten onder de ruitenwisser aan het adres van de parkeerwacht om geen parkeergeld te betalen, spontane getuigenoproepen, mededeling van wijziging van eigenaar, kantoorberichten, huishoudelijke berichten, berichten aan jezelf. Bij het luisteren naar een bejaarde die me zijn levensverhaal vertelde, heb ik gedacht: die man is een museum van zichzelf. Bij het horen praten van de zoon van een Amerikaanse zwarte militant en een Franse sociologe heb ik gedacht: die man is een readymade. Bij het zien van een lijkbleke man heb ik gedacht: hij is een schim van zichzelf. Mijn ouders gingen elke vrijdagavond naar de bioscoop tot ze een televisie hadden. Ik houd van het franke geluid van een papieren tas, maar niet van het geritsel van een plastic tas. Ik heb weleens een vrucht van de tak horen, maar nooit zien vallen. Eigennamen boeien me omdat ik niet weet wat ze betekenen. Ik heb een vriend die, als hij thuis een etentje geeft, geen schotels op tafel zet maar zijn gasten opgemaakte borden serveert zoals in het restaurant, dus nog eens opscheppen is er niet bij. Ik heb meerdere jaren zonder sociale bescherming geleefd. Soms voel ik me minder op mijn gemak bij iemand die aardig is dan bij iemand die gemeen is. Mijn slechte reiservaringen zijn leuker om te vertellen dan mijn goede. Ik ben onthutst als een kind ‘meneer’ tegen me zegt. In een parenclub heb ik voor het eerst mensen voor mijn ogen de liefde zien bedrijven. Ik masturbeer niet voor het oog van een vrouw. Ik masturbeer minder met plaatjes dan met herinneringen voor ogen. Ik heb er nooit spijt van gehad dat ik had gezegd wat ik echt dacht. Ik vind liefdesverhalen saai. Mijn liefdesverhalen vertel ik niet. Ik vertel weinig over vrouwen met wie ik ben, maar ik hoor mijn vrienden graag vertellen over de hunne. Een vrouw is me in een ver land komen opzoeken nadat we anderhalve maand van elkaar gescheiden waren geweest, ik had haar niet gemist, binnen een paar seconden besefte ik dat ik niet meer van haar hield. In India heb ik een nachtelijke busreis gemaakt met een Zwitser die ik niet kende, we reden door de vlaktes van Kerala, in een paar uur heb ik hem evenveel over mezelf verteld als in ettelijke jaren aan mijn beste vrienden, ik wist dat ik hem niet weer zou zien, hij was een luisterend oor zonder verdere gevolgen. Soms ben ik achterdochtig. Kijken naar oude foto’s doet me geloven dat het lichaam verandert. Ik verwijt wat mij verweten wordt. Ik ben niet krenterig, ik bewonder de passende uitgave. Van bepaalde uniformen houd ik niet om wat ze belichamen, maar om hun functionele soberheid. Soms vertel ik aan iemand van wie ik houd goed nieuws over mezelf en merk ik tot mijn stomme verbazing dat hij jaloers is. Ik zou niet graag beroemde ouders hebben. Ik ben niet knap. Ik ben niet lelijk. Gebruind en in zwart overhemd kan ik mezelf vanuit sommige invalshoeken knap vinden. Ik voel me vaker lelijk dan knap. Momenten waarop ik mezelf knap vind, vallen niet samen met momenten waarop ik knap zou willen zijn. Ik vind mezelf lelijker van opzij dan van voren. Mijn ogen, mijn handen, mijn voorhoofd, mijn billen, mijn armen, mijn huid vind ik mooi, mijn dijen, mijn kuiten, mijn kin, mijn oren, mijn nekwelving, mijn neusgaten van onderen gezien vind ik niet mooi, over mijn geslachtsdeel heb ik geen mening. Ik heb een scheef gezicht. De linkerkant van mijn gezicht lijkt niet op de rechter. Mijn stem vind ik mooi als ik ontwaak na het drinken van alcohol of griep heb. Ik heb niets nodig. Ik maak geen avances bij iemand met Birkenstocks. Tenen vind ik niet mooi. Ik zou graag geen nagels hebben. Ik zou graag geen baard te scheren hebben. Ik ben niet uit op eerbewijzen, ik kijk niet op naar onderscheidingen, ik ben immuun voor beloningen. Ik heb affiniteit met rare mensen. Ik heb sympathie voor ongelukkige mensen. Ik houd niet van paternalisme. Ik voel me meer op mijn gemak bij ouderen dan bij jongeren. Ik kan onnoemelijk veel vragen stellen aan mensen van wie ik denk dat ik ze nooit meer terugzie. Ooit draag ik zwarte cowboyboots met een paars fluwelen pak. De geur van gier roept vervlogen tijden bij me op, terwijl de geur van natte grond geen bepaalde periode bij me oproept. Ik kan geen voornamen onthouden van mensen die pas aan me zijn voorgesteld. Ik schaam me niet over mijn familie, maar ik vraag ze niet op mijn vernissages. Ik heb vaak van iemand gehouden. Ik houd minder van mezelf dan er van mij is gehouden. Het verbaast me dat mensen van mij houden. Ik voel me niet knap als een vrouw me knap vindt. Ik ben zonder regelmaat intelligent. Mijn amoureuze gesteldheden lijken meer op elkaar en op die van anderen dan dat mijn werken op elkaar en op die van anderen lijken. Het ongeluk van een eindigende liefde heeft voor mij iets prettigs. Ik heb met niemand een gemeenschappelijke boekhouding. Een vriend wees me erop dat ik er blij uitzag toen gasten bij me thuis aankwamen, maar ook toen ze weer vertrokken. Ik begin meer dingen dan ik afmaak. Bij mensen thuis aankomen valt me makkelijker dan weer vertrekken. Ik kan een gespreksgenoot die me verveelt niet onderbreken. Ik stort me op gratis buffet tot het me tegenstaat. Ik heb een goede spijsvertering. Ik houd van zomerregens. Andermans tegenslag doet me meer verdriet dan eigen tegenslag. Tegenslag van mijn vijanden maakt me niet blij. Ik kan moeilijk begrijpen dat mensen domme cadeaus geven. Ik voel me niet goed bij cadeaus, of ik ze nu geef dan wel krijg, behalve als het passende cadeaus zijn, wat zelden voorkomt. De liefde schenkt me enorm veel genot maar kost me te veel tijd. Zoals een chirurg met zijn scalpel mijn organen blootlegt, zo brengt de liefde me bij andere versies van mezelf, waarvan de schokkende nieuwheid me ontzet. Ik ben niet ziek. Ik ga niet meer dan een keer per jaar naar de dokter. Ik ben bijziend en licht astigmatisch. Ik heb nooit een geliefde gekust voor het oog van mijn ouders. In Corsica troonden vrienden me mee naar een gezamenlijke introductieles diepzeeduiken, met een monitor moest ik in een paar seconden naar een diepte van zes meter, mijn linkeroor implodeerde, toen ik weer bovenkwam had ik geen evenwicht meer, sindsdien voel ik bij het landen met het vliegtuig een naald in mijn binnenoor porren totdat de lucht ineens via het trommelvlies ontsnapt. Ik weet van weinig bloemen hoe ze heten. Ik herken een wilde kastanje, een linde, een populier, een wilg, een treurwilg, een eik, een tamme kastanje, een den, een spar, een beuk, een plataan, een hazelaar, een appelboom, een kers, een sering, een pruimenboom, een perenboom, een vijg, een ceder, een sequoia, een baobab, een palm, een kokospalm, een kurkeik, een esdoorn, een olijf. Ik noem maar herken geen es, esp, iep, kardinaalsmuts, aardbeiboom, bougainville, trompetboom. Ik heb guppy’s, sumatranen, neontetra’s, een geel-zwartgestreepte slangvormige vis en nog andere aquariumvissen gehad waarvan ik de naam ben vergeten. Ik heb een vrouwtjeshamster gehad die Pirouet heette omdat ze erg gesteld was op haar turquoiseblauwe looprad, waarin ze zo snel rende dat ze hele rondjes kon meeliften. Een Franse vriendin die niet goed Engels begreep, verstond ‘Set in your shoes’ in het liedje ‘Let’s Groove’ als ‘C’est quelque chose’. Soms ga ik de wegen van de duisternis. Een oom speelde met mij Scorlipochon een twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien, ik moest Scorlipochon een twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien proberen te zeggen terwijl hij me dat belette door me te kietelen. Een van mijn ooms hield van choqueren en gokken, gewoon voor de lol stal hij winkelproducten, hij kocht het satirische blad Hara-Kiri en gaf het me te lezen, op het strand deed hij zich als een zwakzinnige voor, sprong bulkend en kwijlend op een zonnebaadster af, aan een naburige boerin stelde hij vragen met woorden die niet bestaan, hij maakte onbekenden aan de telefoon wijs dat er in de luchthaven van Orly een slang voor hen was aangekomen, hij gokte in het casino tot hij willens en wetens een definitief toegangsverbod opgelegd kreeg, hij probeerde de pacht te innen van nachtclubs die zijn vader bij poker had gewonnen en liet zich dronken voeren door de maffieuze huurders, die hem met champagne paaiden. Ik gok niet in casino’s. Ik vraag me af hoe ik me zou gedragen onder marteling. In een museum kijk ik naar de wereld met een kunstenaarsblik, op straat met mijn blik. Ik ken vier namen voor God. Een vriendin heeft me gezegd dat viermaal gapen gelijkstaat met een kwartier slapen, ik heb het vaak geprobeerd, maar nooit heil van dit advies ondervonden. 

     

  • Details
Gerelateerde titels