21,50

  • Synopsis

    In deze verzameling klassieke spookverhalen uit Japan blijken prachtige prinsessen kikkers te zijn, komen schilderijen tot leven, achtervolgen dodelijke spookbruiden de levenden en bevalt een samoerai met mystieke hulp van de baby van een Shinto-godin. Hier vind je alle fantomen en geesten uit de Japanse folklore: ‘rokuro-kubi’, waarvan de hoofden ’s nachts van hun lichaam scheiden; ‘jikininki’, vleesetende goblins; en angstaanjagende gezichtsloze ‘mujina’, die door eenzame buurten spoken. Meesterverteller Lafcadio Hearn putte uit traditionele Japanse folklore, doordrenkt met herinneringen aan zijn eigen spookachtige jeugd in Ierland, om de huiveringwekkende verhalen in Kwaidan te creëren. Tegenwoordig worden ze in Japan als klassiekers beschouwd.

  • Recensies

    ‘In “Horai” beschrijft hij een paradijs dat symbool staat voor het traditionele Japan, waar vrouwen lichte harten hebben en hun kimono’s fladderen als vlindervleugels. “Het droombeeld vervaagt – om nooit weer terug te keren, alleen in gedichten en dromen.” En in Hearns Kwaidan.’ – De Standaard, ****

    ‘In de 19de eeuw tekende de Grieks-Japanse schrijver Lafcadio Hearn Japanse spookverhalen op, en daarmee redde hij ze van de vergetelheid. Hearn schrijft loepzuiver en realistisch, wat onzichtbaar is, wordt zichtbaar, wat sluimert, komt tot leven.’
    de Volkskrant

    ‘De geneugten van Hearns werk zijn te vinden in zijn heerlijk
    bizarre hybride vertolkingen van de Japanse folklore. […]  Het resultaat is iets wat zich op het snijvlak van Borges, Baudelaire en Bram Stoker bevindt. […] Een genot om te lezen.’
    New Yorks Review of Books

    ‘Betoverende verhalen.’ Wall Street Journal

  • Fragment

    Ubazakura

    Driehonderd jaar geleden leefde er in het dorp Asamimura in het district Onsengōri van de provincie Iyo een zekere Tokubei, die een goed mens was. Deze Tokubei was de rijkste man in het district en was de muraosa, oftewel het dorpshoofd. In de meeste zaken ging het hem voor de wind, maar hij had de veertig bereikt zonder het geluk te kennen van het vaderschap. Daarom droegen zijn vrouw en hij in het verdriet om hun kinderloosheid vele gebeden op aan de godheid Fudō Myō-ō, die in Asamimura een beroemde tempel had genaamd Saihōji. Ten slotte werden hun gebeden verhoord: de vrouw van Tokubei beviel van een dochter. Het was een beeldschoon kindje en ze kreeg de naam Tsuyu. Omdat de moedermelk tekortschoot, werd een min, genaamd O-Sode, voor haar in dienst genomen.
      O-Tsuyu groeide uit tot een bijzonder mooi meisje; maar op haar vijftiende werd ze ziek, en de artsen dachten dat ze zou sterven. In die tijd ging de min O-Sode, die als een echte moeder van O-Tsuyu hield, naar de tempel Saihōji en richtte uit naam van het meisje vurige gebeden tot Fudō-sama. Eenentwintig dagen lang ging ze elke dag in de tempel bidden; en aan het eind van de derde week was O-Tsuyu onverwachts volledig hersteld.
      In huize Tokubei heerste grote blijdschap en Tokubei gaf een feest voor al zijn vrienden om de vreugdevolle gebeurtenis te vieren. Maar op de avond van het feest werd de min O-Sode ineens ziek; en de volgende ochtend verklaarde de arts die erbij was gehaald om haar te behandelen dat ze stervende was.
      Toen verzamelde het gezin zich diepbedroefd rond haar bed om afscheid van haar te nemen. Maar ze zei: ‘Dit is het moment dat ik jullie iets moet vertellen wat jullie niet weten. Mijn gebed is verhoord. Ik heb Fudō-sama verzocht mij te laten sterven in plaats van O-Tsuyu; en die grote gunst is mij verleend. Daarom moeten jullie niet verdrietig zijn om mijn dood… Maar ik heb wel één verzoek. Ik heb Fudō-Sama beloofd dat ik een kersenboom zou laten planten in de tuin van de Saihōji, als dankoffer en aandenken. Nu zal ik zelf niet in staat zijn de boom daar te planten: daarom smeek ik jullie die belofte voor mij gestand te doen… Vaarwel, lieve vrienden; en onthoud dat het me gelukkig maakte ter wille van O-Tsuyu te sterven.’
      Na de begrafenis van O-Sode werd er een jonge kersenboom – de mooiste die er te vinden was – in de tuin van de Saihōji geplant door de ouders van O-Tsuyu. De boom groeide voorspoedig en op de zestiende dag van de tweede maand het jaar daarop – op de sterfdag van O-Sode – stond hij schitterend in bloei. En zo bleef de boom tweehonderdvierenvijftig jaar lang bloeien – altijd op de zestiende dag van de tweede maand; en de bloemen, wit met roze, waren als de tepels van vrouwenborsten, bedauwd met melk. En de mensen noemden de boom Ubazakura, de Kersenboom van de min.

    Tactiek

    Er was bevel gegeven de executie uit te voeren in de tuin van de yashiki. Daar werd de man dus naartoe gebracht en gedwongen te knielen op een groot met zand bedekt vlak waar een reeks tobi-ishi, stapstenen, doorheen liep, zoals je die nog altijd in Japanse landschapstuinen kunt aantreffen. Zijn armen werden op zijn rug vastgebonden. Bedienden brachten emmers water en rijstzakken vol kiezelstenen; en die zakken werden rond de knielende man geplaatst – zo dicht om hem heen dat hij zich niet kon verroeren. De samoerai kwam erbij om de werkzaamheden te bekijken. Hij was tevreden en had geen commentaar.
      Opeens riep de veroordeelde hem toe: ‘Zeer geëerde heer, de misstap waarvoor ik ben veroordeeld heb ik niet bewust begaan. Die was puur te wijten aan mijn grote domheid. Omdat ik dom ben geboren, vanwege mijn karma, heb ik soms onopzettelijk vergissingen begaan. Maar het is verkeerd om iemand te doden omdat hij dom is – en voor die fout zal worden geboet. Zo zeker als u mij zal doden, zo zeker zal ik worden gewroken; uit de wrok die u oproept zal de wraak voortkomen; en kwaad zal met kwaad worden vergolden…’
      Als iemand gedood wordt terwijl hij grote wrok koestert, zal de geest van die persoon wraak kunnen nemen op degene die hem doodt. Dat wist de samoerai. Hij antwoordde heel vriendelijk – haast teder: ‘U hebt de vrijheid ons zoveel angst aan te jagen als u wilt – na uw dood. Maar het is moeilijk te geloven dat u meent wat u zegt. Wilt u proberen ons een teken te geven van uw diepe wrok – nadat u bent onthoofd?’
      ‘Dat zal ik zeker doen,’ antwoordde de man.
      ‘Uitstekend,’ zei de samoerai, terwijl hij zijn lange zwaard trok, ‘nu ga ik u onthoofden. Vlak voor u ligt een stapsteen. Probeer, nadat uw hoofd is afgeslagen, in die stapsteen te bijten. Als uw woedende geest u daarbij kan helpen, worden sommigen van ons misschien bang… Zult u proberen in de steen te bijten?’
      ‘Ik zal erin bijten!’ riep de man woedend uit, ‘ik zal erin bijten! Ik zal erin bijten!’
      Er volgde een flits, een gesuis, een knerpende bons: het geboeide lichaam viel over de rijstzakken – twee grote stralen bloed kwamen pompend uit de afgesneden hals – en het hoofd rolde op het zand. Log rolde het naar de stapsteen: plots opspringend nam het de bovenrand van de steen tussen zijn tanden, klemde die een ogenblik wanhopig vast en liet hem krachteloos vallen.
      Iedereen zweeg; maar de knechten staarden ontsteld naar hun meester. Die leek volkomen onbezorgd. Hij hield slechts zijn zwaard op voor de dichtstbijzijnde bediende, die uit een houten lepel water over de kling goot, van heft tot punt, en vervolgens met vellen zacht papier het staal meerdere malen afveegde… Zo eindigde het plechtige gedeelte van het voorval.
      Nog maandenlang leefden de knechten en huisbedienden in voortdurende vrees voor bezoek van een geest. Niemand van hen betwijfelde dat de gezworen wraak zou komen; en door hun constante angst hoorden en zagen ze van alles wat niet bestond. Ze werden bang voor het geluid van de wind in de bamboe, zelfs bang voor bewegende schaduwen in de tuin. Na onderling beraad besloten ze uiteindelijk hun meester te verzoeken een Segaki-plechtigheid te voltrekken, uit naam van de wraakzuchtige geest.
      ‘Volstrekt onnodig,’ zei de samoerai, toen zijn hoofdknecht de wens van allen had uitgesproken, ‘ik begrijp dat de wraakzucht van een stervende aanleiding kan geven tot angst. Maar in dit geval valt er niets te vrezen.’
      De knecht keek zijn meester smekend aan, maar durfde niet te vragen naar de reden voor dit schrikbarende zelfvertrouwen.
      ‘O, de reden is doodeenvoudig,’ verklaarde de samoerai, die de onuitgesproken aarzeling aanvoelde. ‘Alleen de allerlaatste wil van de man had gevaarlijk kunnen zijn; en door hem uit te dagen me dat teken te geven heb ik zijn gedachten afgeleid van zijn wraakzucht. Hij is gestorven met de vaste bedoeling in de stapsteen te bijten; en die bedoeling wist hij te verwezenlijken, maar verder niets. De rest moet hij zijn vergeten… Wat dit betreft hoeven jullie dus nergens meer bang voor te zijn.’
      En de dode gaf inderdaad geen last meer. Er gebeurde helemaal niets.

    Over een spiegel en een klok

    Acht eeuwen geleden wilden de monniken van Mugenyama in de provincie Tōtōmi een grote klok voor hun tempel, en ze vroegen de vrouwen in hun gemeente te helpen en oude bronzen spiegels te schenken als metaal voor de klok.
      [Nu nog kun je op de binnenhoven van bepaalde Japanse tempels bergen oude bronzen spiegels vinden die met dat doel zijn geschonken. De grootste verzameling die ik ooit heb gezien was op de binnenhof van een tempel van de Jōdo-sekte, bij Hakata in Kyūshū: de spiegels waren bedoeld om een tien meter hoog bronzen beeld van Amida te gieten.]
      Destijds woonde er in Mugenyama een jonge vrouw, de echtgenote van een boer, die haar spiegel naar de tempel bracht om als metaal voor de klok te dienen. Naderhand kreeg ze echter spijt van haar gift. Ze herinnerde zich de verhalen die haar moeder haar over de spiegel had verteld; en ze herinnerde zich dat hij niet alleen van haar moeder was geweest, maar ook van haar moeders moeder en grootmoeder; en ze herinnerde zich enkele blije glimlachen die erin waren weerspiegeld. Als ze de monniken een bepaald bedrag had kunnen aanbieden in ruil voor de spiegel, had ze haar erfstuk kunnen terugvragen. Maar daar had ze het geld niet voor. Telkens als ze naar de tempel ging, zag ze haar spiegel op de binnenhof liggen, achter een hek, op een berg met honderden andere spiegels. Ze herkende hem aan het reliëf van de Shō-chiku-bai op de achterkant – de drie gelukssymbolen: pijnboom, bamboe en pruimenbloesem – waar haar baby-ogen verrukt naar hadden gekeken toen haar moeder haar de spiegel voor het eerst liet zien. Ze zon op een kans om de spiegel te stelen en daarna te verstoppen – om hem dan voor altijd te koesteren. Maar die kans deed zich niet voor; ze werd diepongelukkig – had het gevoel dat ze zo dom was geweest een deel van haar leven weg te geven. Ze dacht aan het oude gezegde dat een spiegel de ziel van een vrouw is (een gezegde dat symbolisch werd weergegeven met het Chinese karakter voor ziel op de achterkant van veel bronzen spiegels) – en ze vreesde dat het op een nog geheimzinniger manier klopte dan ze vroeger al dacht. Maar ze durfde met niemand over haar verdriet te praten.
      Toen eindelijk alle spiegels die voor de klok van Mugenyama waren aangedragen naar de smelterij waren gestuurd, merkten de smelters dat er één spiegel tussen zat die maar niet smolt. Keer op keer probeerden ze hem te smelten, maar de spiegel verzette zich tegen elke poging. De vrouw die hem aan de tempel had gegeven moest blijkbaar spijt hebben van haar geschenk. Ze had hem niet van harte geschonken, waardoor haar zelfzuchtige ziel, nog altijd aan de spiegel gehecht, ervoor zorgde dat hij midden in de smeltoven hard en koud bleef.
      Natuurlijk hoorde iedereen ervan en wist al snel iedereen van wie de spiegel was die maar niet wilde smelten. De arme vrouw schaamde zich diep en was woedend nu haar verholen vergissing een publiek geheim was. En omdat ze de schaamte niet aankon, verdronk ze zich, nadat ze een afscheidsbrief had geschreven waarin stond: ‘Wanneer ik dood ben, zal het geen probleem meer zijn om de spiegel te smelten en de klok te gieten. Maar aan degene die de klok bij het luiden stukslaat zal mijn geest grote rijkdom schenken.’
      U moet weten dat algemeen bovennatuurlijke krachten worden toegeschreven aan de laatste wens of gelofte van iedereen die vol woede sterft of vol woede zelfmoord pleegt. Nadat de spiegel van de dode vrouw was gesmolten en de klok met succes was gegoten, herinnerden de mensen zich de woorden uit de brief. Ze waren ervan overtuigd dat degene die de klok brak rijk zou worden gemaakt door de geest van de schrijfster; en zodra de klok op de binnenhof van de tempel was opgehangen, kwamen de mensen in drommen de klok luiden. Uit alle macht stootten ze de houten balk ertegenaan, maar het bleek een degelijke klok, die hun aanslagen dapper weerstond. Toch lieten de mensen zich niet zomaar ontmoedigen. Dagen achtereen bleven ze verwoed, op elk moment van de dag, de klok luiden – zonder zich ook maar iets aan te trekken van het protest van de monniken. Zo werd het luiden een plaag, en de monniken konden het niet meer verdragen; om ervan af te zijn rolden ze de klok de heuvel af een moeras in. Het was een diep moeras, en de klok verdween erin – wat het einde van de klok betekende. Alleen de legende leeft nog en in die legende heet hij de Mugen-Kane, of de Klok van Mugen.
      Nu bestaat er in Japan een vreemd oud geloof in de magische kracht van een bepaalde manier van denken, die impliciet, zij het niet expliciet, wordt uitgedrukt door het werkwoord nazoraeru.
      Dit woord zelf kan niet adequaat worden vertaald, doordat het niet alleen wordt gebruikt voor allerlei vormen van mimetische magie, maar ook in relatie tot veel handelingen uit spirituele overtuiging. Gangbare betekenissen voor nazoraeru zijn volgens woordenboeken ‘imiteren’, ‘afzetten tegen’, ‘vergelijken’, maar de esoterische betekenis is dat het ene voorwerp of de ene handeling in de verbeelding wordt vervangen door een andere om op magische of miraculeuze wijze een bepaald resultaat te bereiken.
      Een voorbeeld: je kunt je niet veroorloven een boeddhistische tempel te bouwen, maar je kunt wel zonder moeite een kiezelsteentje voor het beeld van de Boeddha leggen, met dezelfde vrome intentie die je ertoe zou hebben aangezet een tempel te bouwen als je daartoe de middelen had gehad. De verdienste van het leggen van dit steentje wordt gelijk, of vrijwel gelijk, aan de verdienste van het oprichten van een tempel. Of: je kunt de zevenenzestighonderdeenenzeventig boekdelen met boeddhistische teksten niet lezen, maar je kunt wel een draaiende bibliotheek met die boeken erin maken en hem met een lier aanduwen. En als je dat dan doet met de oprechte wens de zevenenzestighonderdeenenzeventig delen te lezen, komt je dezelfde verdienste toe als wanneer je ze echt had gelezen… Mogelijk helpen deze voorbeelden voldoende om de spirituele betekenis van nazoraeru toe te lichten.
      Zelfs met een uitgebreide reeks voorbeelden zou je niet alle magische betekenissen kunnen illustreren, maar in deze context volstaat het volgende. Als je een stropoppetje zou maken, om dezelfde reden waarom Sister Helen in het gedicht van Rossetti een wassen pop maakte – en je het met minstens tien centimeter lange spijkers op een boom in een tempeltuin zou nagelen op het Uur van de Os – en als de persoon die door deze stropop werd verbeeld even later een verschrikkelijk pijnlijke dood zou sterven – dan zou dat een illustratie vormen voor één betekenis van nazoraeru… Of stel dat ’s nachts een dief je huis is binnengedrongen en je waardevolle spullen heeft meegenomen. Als je de voetsporen van die dief in je tuin kunt vinden en meteen op elk van die sporen een grote pluk bijvoetwol zou aansteken, dan zullen de voetzolen van de dief ontstoken raken en hem geen rust meer gunnen, totdat hij uit vrije wil is teruggekomen om zich aan jouw genade over te leveren. Dat is ook een soort mimetische magie die door de term nazoraeru wordt uitgedrukt. En een derde soort wordt geïllustreerd door verscheidene legendes over de Mugen-Kane.
      Nadat de klok in het moeras was gerold, was het uiteraard niet meer mogelijk hem zo te luiden dat hij zou breken. Maar mensen die deze kans tot hun spijt waren misgelopen, sloegen en braken voorwerpen die in hun verbeelding een substituut vormden voor de klok – in de hoop de geest te behagen van de eigenares van de spiegel die zoveel last had veroorzaakt. Een van die mensen was een zekere Umegae – een vrouw die in Japanse legenden bekend is vanwege haar relatie met Kajiwara Kagesue, een krijger uit de Heike-clan. Het paar was samen op reis, toen Kajiwara op zekere dag in grote geldnood kwam; en met in haar achterhoofd de overlevering over de klok van Mugen nam Umegae een bronzen schaal, die ze zich in gedachten als de klok voorstelde, sloeg erop tot die brak, terwijl ze luidkeels om driehonderd goudstukken vroeg. Een gast in de herberg waar het paar verbleef informeerde naar de reden voor al dat gebonk en geschreeuw, en toen hij het verhaal achter de overlast hoorde, schonk hij Umegae inderdaad driehonderd ryō in goudstukken. Later werd er een lied geschreven over Umegaes bronzen schaal, en dat lied wordt tot op de dag van vandaag door dansende meisjes gezongen:

    Umegae no chōzubachi tataite
    O-Kane ga deru naraba
    Mina-san mi-uke wo
    Sōre tanomimasu

    [Als ik door op de waskom van Umegae te slaan ervoor kon zorgen dat ik eerlijk geld zou krijgen, dan zou ik het voor de vrijheid van al mijn vriendinnen gebruiken.]

    Na dit voorval werd de Mugen-Kane beroemd en veel mensen volgden het voorbeeld van Umegae – in de hoop haar geluk te imiteren. Een van hen was een losbandige boer die bij Mugen-yama op de oever van de Ōigawa woonde. Deze boer, die in een liederlijk leven al zijn bestaansmiddelen had verkwist, maakte uit de modder van zijn tuin voor zichzelf een kleimodel van de Mugen-Kane; en hij sloeg de klok van klei stuk, terwijl hij luid riep om grote rijkdom.
      Toen verrees uit de grond voor zijn voeten de gestalte van een vrouw in het wit, met lang loshangend haar en in haar hand een afgesloten pot. En de vrouw zei: ‘Ik ben gekomen om uw vurige gebed te verhoren, want het verdient te worden verhoord. Neem daarom deze pot.’ Met die woorden overhandigde ze hem de pot en verdween.
      Blij rende de man naar huis om zijn vrouw het goede nieuws te brengen. Hij zette de afgesloten pot – die zwaar was – voor haar neer en ze maakten hem samen open. En toen zagen ze dat hij tot de rand toe gevuld was met…
      Maar nee! Ik kan echt niet vertellen wat erin zat.

     

  • Details
    • Aantal bladzijden 128
    • NUR-code 304
    • Oorspronkelijke titel Kwaidan. Stories and Studies of Strange Things
    • Uitvoering Paperback met flappen
    • Verschijningsdatum 19 september 2024
    • ISBN 9789083436135