Het verhaal over Mevrouw Berg

Het verhaal over Mevrouw Berg

 23,50

  • Synopsis

    Ingvild H. Rishøi heeft de afgelopen jaren de harten van talloze lezers (en critici) beroerd met haar roman Stargate en Winterverhalen. Met een groot inlevingsvermogen en een bijzondere literaire kracht beschrijft Rishøi de broze band tussen mensen; het raadselachtige, beangstigende en mooie ervan. In deze vijf verhalen gaat het over het ontmoeten van je eerste liefde, over helderziend zijn, over ontdekken dat je heel erg op Janis Joplin lijkt, over glimwormen en kaarten. En over de liefde voor een hamster die Mevrouw Berg heet.

    In Het verhaal over Mevrouw Berg maakt de lezer opnieuw kennis met de alledaagse magie en loyaliteit vanuit het perspectief van een kwetsbaar kind, wat er onder meer voor heeft gezorgd dat Rishøi ‘de nieuwe Astrid Lindgren’ wordt genoemd.

  • Recensies

    ‘Het fijne aan Rishøis manier van vertellen is dat ze niet psychologiseert, maar registreert. Ze laat haar balancerende, bezorgde en zorgelijke personages er gewoon zijn, en roept zo intens mededogen op.’ Elizabeth Kooman in Trouw

    ‘Hartverscheurend.’ Marjolijn de Cocq in Het Parool

    ‘Rishøi schrijft strak, prachtig en met melancholie over de banden die we met elkaar – of met een hamster – proberen aan te gaan. Een opmerkelijk goede schrijver.’ Berlingske *****

    ‘Rishøi’s verhalen verspreiden een soort innerlijk licht. Ze zijn vol vreugde, zelfs als alles zwart wordt.’ Jyllands-Posten ******

    ‘De buitengewoon suggestieve verhalen hypnotiseren de lezer volkomen.’ Uppsala Nya Tidning

    ‘Ingvild H. Rishøi’s personages raken de lezer recht in zijn hart.’ Kristianstadsbladet

     

    De pers over Stargate:

    ‘Met alle ingrediënten die je van een kerstvertelling verwacht.’ NRC

    ‘Je legt het boek weg met een krop in de keel – je bent een klein beetje wijzer en een klein beetje kapot.’ De Standaard

  • Fragment

    Het gras, het grind, het hek, het asfalt. Het gras, het grind, het hek, het asfalt.

    Het heeft nog niet gesneeuwd. Ik heb mijn nachtpon aan.

    Ik moet gewoon uit het raam staren, ik moet hier gewoon blijven staan tot ze komt.

    Het gras, het grind, het hek, het asfalt.

    Ik moet blijven staren, niet knipperen. Ik heb het koud.

     

    Zwart is mooier dan grijs, grijs is mooier dan bruin, wit is de mooiste kleur.

     

    Nu is de koelkast stil. Ik hoor Line boven in haar kamer rondlopen, ze zet een cassette op, dan zet ze hem uit, ze spoelt waarschijnlijk terug.

    Nu moet ik weer knipperen.

    Ik hoor papa in de woonkamer kuchen. ‘Hé, Muiskat,’ zegt hij.

    Maar zo praat hij nooit tegen Muiskat. Hij pro- beert me alleen naar binnen te lokken.

    Ik heb blote benen, druk mijn knieën tegen el- kaar. Het heeft geen zin om me aan te kleden als ze niet komt, en ik weet niet of zekomt. Dat weet ik niet.

     

    Maar als ze komt, gaan we naar een café. Ik weet nooit zeker naar welk café, of dat ze toch thuis wil blijven, en ik weet nooit hoe ze eruit zal zien, alleen haar haar, altijd los. En haar nagels, al- tijd afgekloven, en altijd vergeetachtig, maar als ze vrolijk is, dan blijft ze glimlachend naar me kijken. Dan streelt ze mijn hand die op tafel ligt, koopt ze warme chocolademelk voor me, roert er suiker in en vraagt of ik het lekker vind. Roert er meer suiker in, en vraagt of ik het zo lekker vind. Maar als ze bang is, heeft ze een bleek gezicht, rood haar en grote ogen. Als een heks, helemaal wit en stijf.

    Opeens huilt ze, opeens trilt ze, en opeens vergeet ze alles. O, nee. Opeens vergeet ze al- les. Ik moet op mijn wang bijten als ik daaraan denk. Sneeuw, sneeuw, wit, wit, wit. Daar komt Muiskat.

     

    Hij strijkt met zijn lichaam langs de keukenmuur. Misschien komt hij hierheen. Maar dan weet ik niet wat ik moet doen. Ik kan niet bukken om hem te aaien, want ik moet naar het hek blij- ven kijken. Muiskat miauwt. Nu hoor ik Line, ze loopt de trap af, ja, daar staat ze, in de deurope- ning. Ik zie haar vanuit mijn ooghoek, haar roze trui en haar donkere haar. Het haar dat ze rond haar vinger draait.

    ‘Begin je geen honger te krijgen?’ vraagt ze. ‘Nee, hoor,’ zeg ik.

     

    ‘Ik kan een boterham voor je maken,’ zegt ze. ‘Ik heb net Smacks gegeten,’ zeg ik.

    Dat is niet waar.

    Line wil nooit meer naar mama. Als ik het vraag, zegt ze alleen: waarom zou ik? Maar nu staat ze hier naar me te kijken, en ik staar naar het hek. Het is zwart, zwart is mooier dan grijs, alle rijtjeshuizen hebben zulke hekken. Ik heb alleen taart op bed gegeten. Maar ik heb geen honger, dat is wel echt zo. De waarheid zeggen is liever dan liegen.

    ‘Wil je alleen maar naar buiten blijven staren?’ vraagt Line.

    ‘Liefst wel,’ zeg ik.

    Ze loopt naar de woonkamer.

     

    O, nee, nu komt het. O, nee, nu moet ik nadenken, nee, nee, alsjeblieft. Ik word misselijk, die zoete lucht, die zit in mijn hoofd. Nee, nu moet ik aan fijne dingen denken. Want dat zegt Line altijd als ze op bed gaat zitten, mijn hoofd vasthoudt en zegt ‘nu moet je aan fijne dingen denken’.

    Ik weet welke dingen fijn zijn: toen ik de te- kenwedstrijd won en bij de juf mocht komen om haar hand te schudden enmelkchocola kreeg, en eerder, toen mama en ik van het winkelcentrum naar huis liepen en ik de kooi in mijn armen droeg, en nog eerder, toen ik in de etalage van de dierenwinkel stond te staren en mama vroeg: ‘Zullen we even naar binnen gaan?’

     

    Ze hield de deur voor me open. Binnen krijs- ten er vogels. Ik liep naar de hamsters en keek in hun kooi. Ze waren bruin en wit, klommen over elkaars ruggen en trapten op elkaars kop. Ik her- inner me alles heel goed en ik zei: ‘Ik vraag me af wat zo’n hamster kost.’

    Er kwam een jonge vrouw naar ons toe die zei: ‘De hamsters zijn vandaag in de aanbieding. Ze kosten maar veertig.’

    ‘Veertig! Voor een hamster! Veertig maar!’ zei ik, en mama lachte en de medewerkster ook.

    De vrouw zette een stap naar achteren en mama vroeg: ‘Wil je graag een hamster, Emilie?’ ‘Ja!’ zei ik glimlachend, en mama glimlachte te- rug. We keken elkaar alleen glimlachend aan, en

    ik koos Mevrouw Berg uit.

     

    Ze was helemaal wit. Ze had zwarte ogen en een lachend bekje. Veertig kronen.

    Maar we hadden alleen geld voor de kleinste kooi, die waren zo duur, maar ik moest wel een kooi hebben als ik een hamster kreeg.In de week daarna won ik ook de tekenwedstrijd in mijn klas, en de juf stuurde de tekening rond voordat ze hem ophing. Hij heette ‘Hamsterspullen’, ik had dat eronder geschreven. Nu hoor ik papa met de krant ritselen, nu gebeurt er daarbinnen iets, o nee. Nu wil hij zeker praten.

    ‘Emilie?’ roept hij. ‘Kun je even komen?’ Ik geef geen antwoord.

     

    ‘O,’ zegt hij.

    Dan hoor ik dat hij de krant weglegt, opstaat en hierheen komt. De vloer kraakt en dan blijft hij staan.

    Ik voel aan mijn nek dat hij naar me staat te kijken.

    Hij staat in de deuropening en zegt: ‘Zullen we een potje hartenjagen?’

    ‘Ik sta nu hier,’ zeg ik.

    ‘Misschien wil Line ook wel meedoen,’ zegt papa.

    Ik zeg niets.

    Muiskat likt aan zijn staart. Papa komt de keu- ken in. Hij kijkt naar me, gaat achterstevoren met zijn benen wijd op de stoel zitten, en staart naar me.

    ‘Ga je hier zitten?’ vraag ik. ‘Mag dat niet?’ vraagt hij.

    Dan zucht ik en ga dichter bij het raam staan.

    Ik leg mijn handen tegen het glas, ze maken een afdruk.

     

    Hoelang kan ik stilstaan? Hoe stil kan ik staan? Met mijn handen zo. Heel dicht tegen me aan. En hoe dicht kan ik bij de dingenkomen? Nooit hele- maal. Hoe hard ik mijn vingers ook tegen het glas druk, waarschijnlijk is er toch wat tussenruimte, een paar atomen. Hoe vaak je iets ook opdeelt, je komt altijd bij een nog kleiner deeltje. En hoe groot iets ook is, er is altijd iets groters.Maar

     

    Muiskat, Muiskat, wat doe je? Spin je? Loop je achtjes?

     

    Hij strijkt met zijn vacht langs mijn benen. Die is warm.

    Dat is lekker.

    Ik moet naar hem kijken, heel even maar.

    Hij loopt door naar zijn etensbakje. Muiskat eet uit een asbak, ik zou graag een echte etens- bak van blauw plastic willen waar ‘Muiskat’ op staat. Ik hou van etensbakjes. Ik hou van dieren- speeltjes, nepmuizen voor katten, vogelspeel- tjes en halsbandjes met een belletje. En ik hield de kooi met beide handen vast, ik heb nooit iets zilverkleurigs gehad, maar Mevrouw Berg was heel bang en lag in haar huisje, want er waren auto’s, koude wind en verkeerslichten om ons heen. Veel kooien in de winkel waren mooier, maar de mijne was ook mooi, met een drinkfles, een etensbak en een hamsterhuisje met een rood dak. Het molentje was lichtblauw en hing aan de traliewand.

    Maar toen ik het weekend daarna kwam, zag ik dat Mevrouw Berg geen eten had gekregen, want ze had aan haar molentje geknaagd. Ik zei tegen mama: ‘Je moet niet vergeten om haar elke dag eten te geven.’

    ‘Nee,’ zei mama.

    Ze stond bij de gootsteen. Maar ze waste niet af.

     

    Ze staarde naar de muur en beet alleen op haar lip.

    ‘Zal ik je helpen afwassen?’ vroeg ik, en ik pak- te de theedoek.

    We deden de afwas.

    Daarna rende ik naar mijn kamer en knuffelde heel lang met Mevrouw Berg.

    Die avond zaten haar wangen helemaal vol met zaad.

     

    Maar Mevrouw Berg. O, Mevrouw Berg. O nee, o nee. Nu moet ik mijn adem inhouden. Dertig, negenentwintig, achtentwintig, zevenentwintig, zesentwintig, vijfentwintig. Ik hou van jou, ik hou van jou. Drieëntwintig, tweeëntwintig, een- entwintig. Ik moetniet vergeten om te zeggen dat ik van je hou. Ik moet niet vergeten om aan tafel te glimlachen. En later, als we elk onze eigen weg gaan, moet ik welterusten zeggen, welterusten, welterusten, diep vanbinnen, totdat ik haar niet meer zie. Welterusten, welterusten, welterusten. Elf. Tien, nu doet het pijn, nu kan ik alleen nog maar aan lucht denken, vier, drie, twee, en dan, en nu, kan ik ademhalen.

     

    Het raam is wit rond mijn handen. Dat is con- dens. Ik heb het koud, warm is beter dan koud, maar ijskoud is beter dan bloedheet. Papa zit daar, hoelang blijft hij hier eigenlijk achterstevo- ren op zijn stoel naar me zitten staren?

     

    ‘Hé,’ zegt hij.

    ‘Ja,’ zeg ik.

    ‘Blijf je hier je hele verjaardag staan?’ vraagt hij. Daar geef ik geen antwoord op.

    ‘Emilie, kun je me niet aankijken?’ vraagt hij, en dan kijk ik hem snel even aan. Ik vraag: ‘Wat is er?’

    Dan kijk ik weer naar buiten. Hij heeft heel warrig haar, een grote neus en grote ogen.

    Ik kijk naar buiten, maar ik luister wel. Nu komt Line terug, ik hoor het, daar komt ze, ze blijft voor de deur staan. Ze loopt naar ons toe.

    ‘Sorry, ik moet in de koelkast zijn,’ zegt ze. Ik moet opzij stappen, naar papa toe.

    Achter me doet ze de koelkastdeur open. Het wordt krap, ze ruikt naar parfum. Ze haalt er een pak melk uit. Dan gaat ze naar dekeukenkast en pakt chocopoeder. Ik kijk naar buiten, grind, gras, hek. Het lepeltje rinkelt als ze roert.

    Dan staat ze bij het aanrecht te drinken.

    Papa zit met zijn handen op zijn dijen te staren. Ik wou dat ze naar buiten gingen.

    Ik wou dat het sneeuwde.

    Ik wou dat ik een beetje anders was.

  • Details
Uitgeverij Koppernik Boeken Ingvild H. Rishøi Het verhaal over Mevrouw Berg