Gehuwde rotsen
€ 22,50
- Synopsis
Ontroerend poëtisch onderzoek naar Antwerpse wortels
De gedachte aan de twee leeft in de rotsen,
verbonden met een dik strooien koord.Zo luiden de slotregels van een kleine Japanse parabel, over de archetypische Moeder en Vader. Moeder heeft een razende doodsdrift. Vader hunkert minstens zo hard naar meer geboortes. En wat heeft dat koord te betekenen?
Seg Jan, zoagt tegen oe weurmkes. (Te vertalen als: ‘Zeg Jan, zeur tegen je wormpjes.’) Op dit aangeven van zijn dode moeder gaat de genoemde zoon tien dagen lang wroeten in zijn geheugen, dat misschien ook wel een geweten is. Overigens spookt niet alleen de moeder nog. Ook de dode vader wil niet vergeten worden.
Alles bij elkaar blijkt de materie door en door menselijk, met gebrekkige liefde, aanlokkelijke zwartgalligheid en tot mislukken gedoemde huwelijken.
In Gehuwde rotsen laat Jan Lauwereyns het verhaal maar stromen zoals het zich aandient, in de vorm van een nieuwe (en tegelijk superklassieke) kruisbestuiving: Augustinus met Boccaccio. Bekentenissen, met veel aandacht voor vader en moeder, in tien dagen, tien hoofdstukken, geschreven in de moedertaal. Met flarden van een soort Antwerps dat zich liever met het oor dan met het oog laat lezen.
Tsjak, zoê, en voorts, en verder, wordt er getokkeld. Terwijl er buiten een pandemie woedt, bidt het binnenste tevergeefs om troost.
Jan Lauwereyns (1969) is schrijver, dichter en neurowetenschapper. Zijn dichtbundel Hemelsblauw werd in 2012 bekroond met de VSB Poëzieprijs. In 2003 verscheen zijn roman Monkey business, die ook vanaf 18 maart 2021 verkrijgbaar is. Iets in ons boog diep stond op de longlist van de Libris Literatuurprijs 2016. Hij woont en werkt in Fukuoka, Japan.
- Recensies
Over Gehuwde rotsen:
‘Gehuwde rotsen is een van de wonderlijkste romans die ik ooit las.’ De Standaard****
Over Iets in ons boog diep:
‘Een adembenemende beeldschone roman waarin nagedacht wordt op het hoogste niveau maar evenzo wordt gevoeld.’
De Standaard *****
- Fragment
sjappitter nougabolle
nulde hoofdstuk
seg Jan, zoagt tegen oe weurmkes, zeur tegen je wormpjes, zoiets zei Moeder, Ma, Yolande, Yoloant, Tante Joke, mijn moeder, ik schat, nee, ik weet heel goed, drieëndertig jaar geleden, ook rond oud en nieuw, zesentachtig, niet lang na de scheiding, of niet de scheiding maar het vertrek van Pa, Vader, Frank, Fraenck, naar andere oorden, groener gras, verder noordelijk in Antwerpen, of in de tussentijd ergens op een appartement in ’t Stadt
het was zo rond de kerst, ik maakte een videofilm met de camera die ik van den Bompa had geleend, een kloek ding, zo groot als een televisiecamera, met een korte draad die vasthing aan een nog kloeker masjien, zo’n halve ajskas, die je moest meesleuren as ge wa van de bewegende camera wou laten zien, zoals ik dat wou laten zien, ik maakte een videofilm, mijn eerste echte film, direct ook mijn laatste, waarin ik niet wist wat te vertellen, dus maar niks vertelde, een verhaal over het niet weten wat te vertellen, ‘Director’ noemde ik het, en de meeste tijd spendeerde ik aan het naspelen van een paar scènes uit beroemde films, High Noon, Dr. Strangelove, da soort
tussendeur gezèed, ik goa maj ier ni druk moake oemtrengt spelling
en hoe en of dat juist of yojst of zjust gespelt moet worden volgens het Aentwaerps woordenboek, je kunt er zelfs een leerboek voor kopen, maar ’t goat er maj ni oem nog een nief toal te liêre
ook heb ik de indruk dat de stroom maar wil stromen, heel simpel, iêl iênvoudig, gin oeftletters, geen hoofdletters, oek gin punte of ander grief ter interpunctie, t’iênige da’k goan doeng is komma’s zetten
komma’s vin’k wel plezant, omdat ze zowat op grijnslachen gelijken, komma’s dus, oek die afkappingsdingeskes voor ’t syncoperen, en voer de rest de harde return, de zware slag, naar af, naar wit
tsjak
zoê
en voorts, en verder, tokkelen, tokkele, ni zoe rap as’k bezig zen te denken, niet zo snel als de gedachtestroom, maar zo ongeveer in de buurt
’t zal er wel wa ajgenoardig ojtzing, het zal er wel een beetje vreemd uitzien, maar ik wed dat je oor het makkelijker doorheeft dan je oog, dus lees maar hardop en verras jezelf met wat je verstaat, geheel privé, op wc bijvoorbeeld
enfin, ik moet hier niet te veel spelregels ojtlegge, maar iên van de dinge die’k wou doeng, was mijn taalspieren nog is flexe, mijn Antwerpse tong nog eens aan het werk zetten
want ik ben hard bezig mijn moedertaal te verliezen, zeg ik niet alleen, zegt Kim, mijn zus, de oudste zus, die in ’t Engels met mij babbelt, zegt ook Thomas, die mij onlangs verbeterde toen ik in Tokyo voor een publiek dat mij niet kon verbeteren een schoon woordje Vlaams probeerde te articuleren, goesting, goesting, zei’k, kun je in geen enkele andere taal zeggen, maar Thomas wist me te vertellen dat ik het verkeerd uitsprak, ik maakte er iets van dat bijna als hoesting klonk volgens hem, in ieder geval niet graef genoeg de g
een verongtschuldiging zal’k wel emme in ’t fajt da’k noêt de kaens krajg oem Vloms te klappe
t’is ier altaj Engels of Japans, ni voer t’iên of t’aender, t’is gewoên zo
de moedertaal, de moertaal, het Nederlands, het neerlans, de ondersteekstok, nee, het Nederlands is mijn moedertaal niet, Aentwaerps is nog iet aenders, mor ’k em da noêt liêre schrajve
dus zit ik wa ’d in de knoei, ergens vis noch vlees, tussen wal en schip, wat me nog beter lukt is om in mijn tweede taal te schrijven, de taal die ik voor het eerst op school leerde, in het Sint-Stanislascollege in Berchem, een taal die ik direct als vreemd ervoer, maar die ik me daarna wel eigen heb gemaakt, tenminste qua schrijverij, tot op het punt om in dat deftig Nederlands sneller te kunnen schrijven dan iets da probèert oem da ’d Aentwaerps te vatte
mor ’k heb’t al gezei, ik ga mij niet druk maken over de consistentie, consistenz, en het allemoal mor laten drijven, alles maar laten stromen en nor bojte kôme gelak da’d ’et erojt komt
laten we zeggen dat ik de moedertaal niet wil opgeven
er is nog iet en da wil’k vasthoue
enfin, proberen toch
essayeren, zien wat eruit komt, soms vanzelf eerder Nederlands, oep aender momengte miêr van da ’d Aentwaerps, of iet in die richting, een hybride, een rommel, dat klopt, de rommel klopt, het is allemaal een rommel, maar misschien helpt het om het wat te laten waaien, wie weet laat er zich een soort orde waaien
seg Jan, zoagt tegen oe weurmkes, zei Ma, voor de camera, in majne ‘Director’, ze had zich speciaal opgetut ervoor, en ging in de leren zetel zitten, naast het namaakgeval dat voor open haard doorging, in de living van de villa op ’t Laar in Ekeren, ze keek met gusto in de camera, grijnsde en sprak wat ze zei, ze vond het allemaal maar onnozel, maar interessant genoeg onnozel om toch even mee te doen, dwars door of in het midden van haar despair, haar spleen
nu bedenk ik dat ik dat inderdaad bezig was te doen, tegen mijn wormpjes zeuren, toen al, en de hele tijd sindsdien, jaren en jaren, tientallen jaren, hier ook, werral, blijkbaar kan ik het niet laten, er zal wel een woord voor zijn, verslaving, narcisme, egocentrisme, zelfmedelijden, zelfbedrog, zelfbegoocheling, of ook zoiets dwars door of in het midden van een soort despair, een soort spleen, misschien gedeeltelijk zelfs haar despair, haar spleen, soit, het ding heeft geen naam nodig, maar draagt meestal wel een masker
stop, ander woord, zoals Ma placht te zeggen
ik ga dus tegen mijn weurmkes zoage
het moment is er goed voor, het is vijf over acht ’s avonds, hier in Fukuoka, ver ver weg van de moertaal, de neerlans, de zeventiende december van het eerste jaar van de nieuwe keizer, het jaar Reiwa numero uno, het tijdperk van de goede ordening, ook wel het jaar Anno Domino twiê duuzent nègeting, 2019, de 19 van covid-19, een opmerkelijk getal, voeg ik eraan toe, veel maanden later, bij een oefening tot redigeren
ik ben met andere schrijverij bezig, in andere talen, maar ik heb een venster, een opening, bijkans een maand, op 10 januari twingtigtwingtig moet ik naar Kuala Lumpur en dan is’t gedoan met dèes, dan moet ik terug naar ’t aender, en tussendeur zal’k oek nog wat andere dingen doen, met Miki rondtoeren in Shikoku, yes, yes, voor een dag of vijf, da zal zjust in’t midde valle van dèes
Miki, by the way, die nu effe voor een dag of drie met haar school op retraite is, basketbal on ’t spèle en zoê van die dinge, ergo, tijd, ruimte, l’espace littéraire, zoeda’d er ojtkomt wa’d er ier ojtkomt, zodat er uitstroomt wat er hier uitstroomt
het moment is er goed voor, want twintigtwintig kondigt zich aan als een rond getal, ook voor de tristesse, Ma twintig jaar dood, Pa zeven, tijd voor iets, voor hun, voor hen, ter ere, ter afrekening, nee, niet ter afrekening, maar ter bijrekening, iets van groei, van intrest
een Brusselse Frans schrijvende dichteres vertelde me dat ik met een vorig boek mooi wraak had genomen op mijn vader, daar schrok ik van, dat was de bedoeling niet, dus heb ik iets recht te zetten, denk ik, enfin, moet ik proberen, wil ik, moet
want de tristesse, die is er, nog altijd, en die vraagt om behandeling, wat lastig is, want psycholoog zijnde, heb ik een gezonde argwaan tegen alles wat psychologisch is, of niet alles, maar deels, zelfs grotendeels, argwaan tegenover de overmoed, dat de mens haar psychologie zou begrijpen, of de mijne, of die van om het even wie, en vanuit dat voorbarig, overmoedig begrip zou kunnen helpen, in plaats van, wat zeg ik, meer kwaad dan goed te doen
dus een walsje omtrent de tristesse, La Tristessa, naar de Mexicaanse hoer van Jack Kerouac die eigenlijk Esperanza heette, ja, La Tristessa, zelfs La Dolce Tristessa, niet tristezza, zoals het feitelijk moet in het Italiaans, sowieso blijkbaar al een liedje van den iêne oef den aendere balladeur
een kleine maand tijd voor dit verhaal, van La Dolce Tristessa, omtrent, en tussendeur, een paar knopen in mijn zakdoek, een paar foto’s alsnog gered van het roekeloze veelmaals wegwerpen, dankdank aan Kim en Nathalie die een paar van de oudere van Pa voor mij hebben gered, ook andere knopen in mijn zakdoek, snippers die ik heb uitgeknipt uit een heel reservoir manuscripten die ik al dikwijls heb proberen te deleten
maar die snippers willen mij niet loslaten, ook de foto’s niet, dus moet ik ze maar eens durven bezien, en aanvaarden, oanvère, nee, da’dis gin Aentwaerps, acceptère misschin
tien foto’s
iedere kiêr tien snippers
plus een sjappitterke
voer de rest em’k nog wa boeke op toafel ligge rond mij, die zal ik zo per toeval, of niet per toeval, vastpakken, zoals de wind waait, gelijk het komt, gelijk het uitkomt, per intuïtie, per inspiratie, ingefluisterd
de boeken spreken bijna, zelfs zonder ze open te doen, er is Charles Darwin, de pocket die ik mee had in de vlieger, in het vliegtuig, in tweeduizend, een verkorte Penguin Classics-uitgave van Voyage of the Beagle, wat ik mee had naar la Belgique voor de begrafenis van Ma, de pocket die mijn leesvoer was op het moment dat ze zich kapotmaakte, een boek dat volgekrabbeld staat met van alles, wanhoop, ongeloof, een verhoogd zintuiglijk bewustzijn in het uur dat alles in vraag stond
er is er ook één van mij, dat ik zelf heb volgekrast een jaar of twee terug, gekrast in twintigzeventien, geschreven in twintigtien, een zogenaamde verdediging van de poesy, waar veel niet van klopt, of niet veel van klopt, het gaat te kort door de bocht, of te belle-lettristisch
en nog twee boeken, als sparringpartner, of eigenlijk iên als sparringpartner, om mee te vechten en te worstelen, zoals ik dat soms graag doe met ferme boeken die mij enorm prikkelen, zowel goed als kwaad, slim als onnozel, vroeger ooit J.H. de Roder, en ook eens Alva Noë
deze keer zal ’t David Benatar zijn, denk ik, peins ik, medunkt, medoecht, zijn The Human Predicament: A Candid Guide to Life’s Biggest Questions, een aanstekelijk zwartgallig boek dat toch net niet met mijn gedachten overeenkomt, en dat ik juist daarom niet kan laten liggen
het andere boek, het laatste boek dat ik op tafel laat liggen is van Jennifer Michael Hecht, het sublieme Doubt. A History, waar Christopher Hitchens veel van de mosterd vandaan had, in zijn God Is Not Great, zelfs de titel
die boeken werken ook zowat als knopen in mijn zakdoek, als materiaal om de motor op gang te, hoe heet dat, to jumpstart, om met iets van John Ashberry te spreken, voor zover ik mij dat juist herinner
soit, ik noem hier namen, maar het is alleszins niet de bedoeling om dik te doen, alleen toe te geven waar ik zelf ook de mosterd vandaan haal, of niet zozeer de mosterd als wel de pingpongballen om terug te ketsen
om terug te ketsen, of met een harde mep in elkaar te doen klappen, te doen imploderen
zoe iet
ongevèer
az ’k iet citèer, zal’k ’t deftig citeren, zo ingesprongen met de feitelijke tekst, en dan daarna, daaronder, zelf vertaald, oek al wèet ’k da’geulle allemoal Engels kunt, minstens zo goed als, of wellicht beter dan, mijn verjapanste zelf
ja ja
en oêr’t mor is règene
règene règene
langst alle kaente
regen regen
allerwegen
rechte stralen
water water
joep
en na veurojt
en ’k zal oek alles loate meespèle, wa’d’er oek binnewoajt
terwijl ik muesli zat te eten voor avondeten, las ik in The New Yorker een stuk over Robert Lowell en Elizabeth Hardwick, over hoe Lowell toch echt wel een eikel was, en in feite niet zomaar de mosterd haalde bij, maar gewoon ging stelen van zijn madame, die bezig was zijn ex te worden, het zijn van een eikel was niks bijzonders, maar dat stelen wel, inderdaad een probleem, het stuk draagt de ondertitel Robert Lowell, Elizabeth Hardwick, and the Ethics of Turning Life into Art, hier duidelijk met de implicatie dat Lowell fout zat
dat stelen, ja, fout, maar wat is de ethiek van kunst te maken uit het leven
waar zou je anders kunst van maken
of wat zullen we zeggen van the ethics of turning life into science
or into war
of ook, wat zullen we zeggen van the ethics of nót turning life into art
geef mij toch maar een kunstenaar die zich door het leven laat inspireren
da moest ik nog effe van majne lèver
- Details
- Auteur Jan Lauwereyns
- Genre Fictie
- Aantal bladzijden 336
- NUR-code 301
- Uitvoering Paperback met flappen
- Verschijningsdatum 18 maart 2021
- ISBN 9789083089867