De burcht - Cynan Jones

De burcht

 16,50

  • Synopsis

    De burcht is een verzengende roman. Tegen een duister landelijk decor, waarin mens, dier en land met elkaar overhoop liggen, ontvouwt zich het verhaal de in elkaar grijpende levens van een dassenknuppelaar en een boer die zich door het lammerseizoen worstelt. Jones schrijft met inlevende behoedzaamheid over isolatie en verlies en met een onbewogen oog over de eenvoudige rauwheid van het leven van dieren.

    De burcht is een in glasheldere, suggestieve taal geschreven meesterwerk over de eeuwige kringloop van jagen en gejaagd worden. En over het keerpunt dat ieder mens ergens heeft waarop alle vluchtwegen zijn afgesneden en hem niets anders rest dan de confrontatie aan te gaan.

  • Recensies

    ‘Zowel eenvoudig als episch, een fantastische roman.’ Tim Pears

     

    De burcht is fenomenaal. Het is een van de krachtigste boeken die ik in heel lange tijd heb gelezen. Het is een nieuwe klassieker om in één ruk uit te lezen.’ Matt Haig

    ‘Het is een boek over de essentiële dingen: leven en dood, wreedheid en mededogen. Het is een boek dat in je botten kruipt, en je achtervolgt.’ The Telegraph

    ‘Een diepzinnig, krachtig en fascinerend portret van een verborgen landelijke wereld.’ The Guardian

    ‘Het lijdt geen twijfel dat hij een van de getalenteerdste schrijvers van Wales is – en ook van de rest van Groot-Brittanië.’ The Independent

    ‘Geschreven met een prachtige, eenvoud. De burcht is aangrijpend, suggestief en totaal meeslepend.’ Jon McGregor

    De burcht is een fantastische roman… Er zijn echo’s van Ted Hughes, Cormac McCarthy en Ernest Hemingway. Je kunt het lezen als poëzie, waarbij je de woorden in je hoofd laat rondgaan tot de verborgen patronen van de diepere betekenis naar boven komen.’ The Times

  • Fragment

    De hond bewoog zich toen Daniel tussen de gebouwen door liep, kwam aan zijn ketting overeind, strekte zich en geeuwde, en in het licht van de lantaarn zag Daniel dit luie uitrekken en het licht van de lantaarn werd door de schakels van de ketting gevangen.

     

    Hij stak de voederplaats over, hoorde het knisperen van hooi dat door het vee bij de ruif in het zich verspreidende strijklicht van de schuur werd weggemalen, hoorde hoe de hond zich uitschudde en het zich weer gemakkelijk maakte in het hok achter hem.

     

    De nacht kabbelde stilletjes.

     

    Hij ging de schapenstal in. De ooien waren uitgerust en de plek was moederlijk en rustig. Er klonk enkel het knisperen en zo nu en dan de kuch van een schaap. Hij plaatste de lantaarn op een plank en deed het licht aan. Een paar lammeren begonnen te mekkeren en er klonk een gerammel in de warmtebox, waar de weesjes opgewonden raakten bij de gedachte aan voeding.

     

    Terwijl hij wacht tot het water in de waterkoker kookt loopt hij door de schuur. Aan de dwarsbalken hangen cd’s, vreemde astrale objecten in dit semilicht, nu genegeerd door de mussen en spreeuwen die ze moeten buiten houden. Zo nu en dan vangen ze wat licht en voorzien de ruimte van een misplaatste kerstsfeer en hij denkt aan hoe zij ze ophing, aan haar andere provisorische uitvindingen, alsof ze een kind was dat modellen van de televisie maakte.

     

    Een eenzame mot wordt door de wind naar binnen gedragen, botst tegen de kale peer boven de waterkoker, puntig, een dwarrelend stukje as tegen de witte gloeidraad, opgebrand papier, gevangen in de luchtstroom van een of ander vuur, onzichtbaar, onvoelbaar.

     

    In het achterste hok stampt een ooi op de grond, de bovenlip opgetrokken als een paard. Hij heeft wacht, dus hij moet blijven tot ze lammert, hoewel hij weet dat dit Beulah-ras goede moeders zijn en meestal geen hulp nodig hebben. Hij weet dat ze er dicht tegenaan zit, dat het niet lang meer zal duren.

     

    De waterkoker tolt mechanisch op zijn houder, spuwt stoom in het licht van het peertje en slaat af. Hij mengt de poedermelk en terwijl hij de brede kan op de plank laat afkoelen controleert hij de stallen, de vermoeide lammeren slaperig en gedwee onder de warmte van hun moeders, tilt de waterbakken uit hun houders en schept het drijvende hooi en de uitwerpselen die het water chromatografisch bevlekken eruit; en het geroffel van het vullen van de waterbakken verstoort het zachte gemaal van de sluimerende ooien niet, die erbij liggen alsof ze uitgeput zijn van het eten, iets wat kenmerkend voor ze is. En in deze stille nacht heeft hij een ogenblik het gevoel alsof iets onzichtbaars hem aanraakt, de tijdloosheid van het werk dat hij doet, alsof hij een man van ieder tijdperk kan zijn.

     

    Hij kijkt weer naar de stampvoetende ooi, gaat naar haar toe, ze maalt met haar kaken en kijkt hem met geitenogen aan, en hij ziet het lammetje in stuitligging gepresenteerd, het wilgenkatje van een staartje als een kikkervisje in de waterblaas, een zak als een obsceen aanbod uit haar vulva, glinsterend van donker water.

     

    Hij legt de ooi op haar zij en smeert de gel op zijn hand, het felroze medicinale fabricaat steekt vreemd af tegen dit natuurlijke proces. Er is een geografisch begrijpen, vertrouwd en dierlijk, alsof iets ver weg zijn handen rondom het lam begeleidt, iets wat de bouw van het jong begrijpt, het werk dat hij doet, dat weerzinwekkend zou kunnen zijn, maar hem op een of andere manier gemakkelijk afgaat, de warmte, de blaas warm en vettig. Schaamte is alleen iets visueels. De vloeistoffen en de inspanningen van de moeder gaan daaraan voorbij, ze zijn te oud voor schaamte, en hij begrijpt de grootse vitale kracht die hier werkzaam is, gelijkaardig aan zijn instinct, gelijkmoedig.

     

    Hij duwt het doorbrekende lam terug, de moeder uitgestrekt, gevallen in het knisperende hooi, de kaken malend. Hij kijkt nergens naar, werkt met zachtaardige kracht, denkt, is ver weg, ongeconcentreerd. Er klinkt een ogenblik regen. Zacht knisperen. De zachte regen op het tinnen dak, het geritsel en gerammel van de etende koeien in de strijklichten. En de regen gaat nu sneller.
    Geklater. Het geklater van de watertroggen die zich vullen.

     

    Hij vindt de achterpoten, neemt de scherpe hoeven in zijn handpalm terwijl hij de poten terugvouwt en ze een stukje uit de ooi trekt; de krachtig samenpersende spieren van de bekkengordel kauwen op zijn arm. En dan trekt hij het lam er in één lange vloeiende beweging uit, slaat en wrijft de mosachtige vacht om het te doen ademen, voelt de krachtige snelle hartslag achter de fragiele borstkas, de handen nog nat van de sappen van de geboorte, al die dingen van het leven, van zaad tot slijm dat tussen de dijen loopt, tot de natte vruchtzak en de glimmend geoliede nieuwgeborene – al die dingen van het leven zijn bewaterd.

     

    Hij kijkt om zich heen, gevangen tussen trog en schot, ziet de besmeurde multiplex spreeuw aan het einde van de trog, ruikt de indringende geur van hooi, die naar zijn mening alleen naar hooi kan ruiken omdat hij geen ander referentiekader heeft. Hij is bijna gekmakend moe, snakt naar haar hulp, vooral naar gezelschap hier, om bij de werkzaamheden geholpen te worden. Maar dit is nu het ritme, de manier waarop de wacht gaat. Hij heeft het gevoel dat zijn lichaam alleen nog op de lucht loopt die erin zit, maar hij weet, voelt het eigenlijk meer, een gevoel van kracht – van een reserve aan kracht; alsof hij nog meer zou kunnen geven, moe of niet, dat dit ding van het grootste belang is.

     

    Hij laat de moeder het lam schoonlikken, als in thee gedoopt door de geboorte en tanninekleurig, en terwijl zij aan de vruchtzak knabbelt perst hij de eerste vette crèmeachtige druppel uit haar stijve en meegevende tepel, de eerste melk, dat het vitale colostrum kome.

     

    Hij leunt weg van de ooi, staart omlaag en ziet een aar van gerst als een uitgedroogd wervelkolommetje tussen het hooi, als een skeletje in de braakbal van een vogel.

     

    Zo zit hij een tijdje op zijn knieën uit te rusten, een man uit een oeroud tijdperk verwikkeld in een of andere vorm van gebed. Hij heeft het gevoel dat hij van hout is maar vindt wederom een paar vluchtige dampen energie die hem op de been helpen, versuft komt hij overeind, gaat weer aan de slag, de korte regenbui is voorbijgetrokken, buiten het geritsel en gerammel van het etende vee onder de lampen.

     

    Hij blijft nog even en kijkt toe hoe de Beulah overeind komt. Het staat rechtop, het instinct tot leven, de kop al opgeheven, de grijs-zwart gevlekte vacht nog steeds in losse rollen; het is levendig met een onstuitbare nieuwsgierigheid, nieuwsgierigheid naar lucht, zelfs naar de eigen poten.

     

    Hij buigt zich en drinkt uit de kraan, proeft het plastic van de leidingen die het water naar binnen voeren, hoort zelfs in haar afwezigheid nog de vermaning, denkt aan hoe zij hervulde flessen vers water naar de schuur bracht, ook al kwam dat water uit dezelfde bron; uit hun keukenkraan.

     

    Hij denkt nu aan hoe zij slaapt, aan de rust die zij nodig heeft, denkt aan de warmte van haar lichaam, het nestachtige ding dat zij kon zijn voor zijn vermoeidheid. Daarna noteert hij het nieuwgeboren lam in het boek, schrijft de stuitligging op, slaat een paar pagina’s terug en streelt met zijn vinger langs de lijnen van haar schrift, kijkt op naar de teil vol druppelflesjes en sprays die hij niet begrijpt, die tot haar domein behoren, net als de verplaatsingsrapporten, en het papierwerk, alle delicate taken van de boerderij.

     

    Hij kijkt naar de Beulah, die op eigen benen staat, zijn interesse in de lucht, en kijkt toe hoe het de eerste stappen zet.

     

    Hij stond en zag uit over het land, begreep de vreemde woordeloze geluiden die het verstoorden; hoe een blaffende vos kon klinken alsof die aan de andere kant van de boerderij was, hoe de doortastende nacht de illusie kon wekken van een nabijgelegen zee. Hij luisterde ernaar, stil als het leek: de wind die over de bomen aan kwam waaien en zich dan liet vallen en door heggen en over land tuimelde met het verre geluid van golven die stuk slaan en over elkaar rollen. En de gelijkenis was zo sterk dat hij er niet zeker van was dat dit niet het geluid was van de veranderende getijden die van de kust werden aangedragen die een paar mijlen ver verborgen lag.

     

    Hij keek op naar de kale takken van de es, beweeglijk en toch op een of andere manier majestueus, scherp afgetekend tegen de lage strijklichten, ze bewogen nauwelijks, waardoor het geluid van ver leek te komen. Een ver ruisen. Een ruisen dat in zich het primitieve sussende gefluister draagt van de onvergankelijkheid van onmeetbaar grote dingen.

     

    Het geluid leek tastbaar in de lucht, al het andere leek er stil door. De schapen briesten en maalden, de poten van het vee sopten terwijl ze zich door de modder bewogen. De ketting van de hond ratelde als muntjes in een donkere zak. Maar dit geluid bracht een zekere stilte.

     

    Terwijl hij de gitzwarte nacht in staarde kwam een kerkuil het strijklicht in vliegen, gleed geruisloos tussen de schuren door en was weer verdwenen, hij leek een soort schim van zichzelf achter te laten, een soort niet te meten witheid in de lucht.

     

    Hij ging de laarzenschuur in, deed het licht aan en trok de oude jas uit, die besmeurd was met bloed en andere levensnoodzakelijke sappen, de binnenkant van de mouwen gemazeld met uitwerpselen, bebloemd met het stof van hooi dat aan het wolvet plakte dat door al het omklemmen de jas had geolied. Hij deed de hoed af. Hij trok de waterdichte broek over de neuzen van zijn laarzen, stapte uit de laarzen op de koude betonnen vloer en trok de pijpen van zijn broek uit zijn sokken. Die ene fractie van een seconde dat hij op één been gebalanceerd stond besefte hij hoe ongelooflijk moe hij was. Zelfs deze ene handeling was hem bijna te veel.

     

    Hij tilde de laarzen van de drempel en zette ze naast die van haar. Zijn laarzen zagen er op een bepaalde manier beschermend uit. Haar laarzen en broek zagen er kleiner uit naast die van hem, de twee paren naast elkaar als een volwassene die de weg oversteekt met een kind.

     

    Hij stapte in zijn schoenen zonder ze fatsoenlijk aan te trekken en liep naar het huis. De hakken van de schoenen waren zo afgetrapt dat ze naar zijn hielen waren gaan staan.

     

    Bijna hun hele leven hadden de schoenen alleen de grofweg tien meter tussen de voordeur en de laarzenschuur afgelegd, of waren zo nu en dan naar de houthandel een stukje verderop geweest. De bovenkant van de schoenen was onbeschadigd en de zolen nauwelijks versleten, maar de hielen waren aan flarden getrapt. Op het eerste zicht zagen ze er comfortabel en zelfs beminnelijk uit, maar in werkelijkheid hadden ze die onvervulde onevenwichtigheid van dingen die niet tot hun volle potentieel gebruikt zijn. Het ene deel dat voortdurend misbruikt werd had het opgegeven, terwijl de rest van de schoenen nog fier overeind stond, de slijtage van steeds maar weer hetzelfde doen had ze onbruikbaar gemaakt voor enig ander
    doel.

     

    Hij voelde de deurpost tegen zijn hand en wreef over het versleten hout terwijl hij zijn schoenen uitschopte. Hij had altijd al de behoefte gevoeld zijn hand op dingen te leggen – om ze te voelen, alsof het referentiepunten waren. De deurpost, het grove steen aan de rand van de veranda, het oude leisteen van de vensterbank onderweg naar de stallen.

     

    Hij voelde nogmaals hoe de deurpost onder zijn hand was versleten en hij dacht aan haar. Hij vroeg zich af of zij dergelijke slijtplekken had.

     

    Hij plaatste de lantaarn in de oplader en ging het huis binnen.

     

    Hij keek naar de klok. Het leek hem voor het eerst op te vallen dat die Romeinse cijfers had, hoewel hij besefte dat hij dat altijd al geweten moest hebben. Maar een tijdlang fascineerde en verontruste het hem, deze nieuwe gewaarwording.

     

    Hij zette de fluitketel op het fornuis. Hij leunde tegen het keukenblok, de oude beige mok in zijn hand. Hij had opeens een vreemd besef van de tijd – niet als iets waarin je leeft, maar als een element waar je van vervreemdt wanneer je je ervan bewust wordt, zoals je het gevoel verliest dat jouw lichaam het jouwe is als je in een spiegel kijkt.

     

    Misschien even vier uurtjes, dacht hij, onwillekeurig.

     

    Hij kleedde zich geluidloos uit. Hij kon de plek zien waar zij sliep, wist dat ze nu niet meer wakker te maken was. Een tijdlang had hij aan de tafel gezeten, de thee in zijn hand, en toen hij die eindelijk wilde drinken was die koud geworden.

     

    Slechts het licht van de overloop scheen naar binnen en in het donker kon hij bijna het silhouet van haar lichaam in het bed zien.

     

    Haar geur hing in de kamer en hij stikte bijna van het besef hoe ontzettend belangrijk dit voor hem was; hoe hij nooit kon begrijpen hoe belangrijk zijn geur voor haar was, zelfs niet kon begrijpen hoe ze die kon ruiken onder alle geuren van de beesten, het benzeen, de motorolie, hooibalen en alle andere geuren die hij aan zijn eigen handen kon ruiken. Hij had het idee dat de geuren in lagen aan hem kleefden, zoals verf op een stenen muur, en weer voelde hij de buitengewoon aanhoudende vermoeidheid. Hij vroeg zich af welke afzonderlijke, essentiële geur ze bij hem had ontdekt, hij kende de dierlijke werking die ervan uitging door de manier waarop pups blindelings de tepel van hun moeder vonden, door de manier waarop een ooi een jong kon verstoten dat niet van haar was. In de hectiek van een geboorte vond de eerste herkenning door geur plaats. Soms vilden ze een overleden lam en bonden de huid als een jas op een wees in de hoop dat de moeder die haar lam had verloren het zou accepteren en als het hare groot zou brengen.

     

    Mijn geur zal wel onder dit alles liggen, dacht hij, die zal wel erg diep zitten. Ik denk niet dat hij in de lucht hangt zoals die van haar, zodat je alleen maar bij haar in de buurt hoeft te zijn, je kunt er gewoon in lopen om die chemische gewaarwording te krijgen. Ze moet erg dichtbij komen om die van mij te krijgen. Zoals je alleen de geur van sommige dingen krijgt als je ze aanraakt. Zelfs als ze slaapt komt ze met haar neus dichtbij en dan is het alsof ze me inademt en dan lijkt ze te veranderen en rustig van me te worden. Ik begrijp niet hoe een vrouw kan houden van het harde, hoekige lichaam van een man.

     

    Hij maakte zachte vuisten van zijn handen, de vermoeidheid eruit rekkend. Ik vraag me af of zij hetzelfde gevoel krijgt van mij dat ik krijg als ik haar aanraak. Niet bij seks, waarvan hij nu begreep dat het iets totaal anders was dan al het andere. Ik bedoel gewoon dat als ik haar huid aanraak voordat we gaan slapen, ik alle dingen die eronder spelen begrijp. Dieren hebben dat niet. Die kunnen hun geliefden niet op die manier vasthouden en dwars door hun huid heen voelen. Dat gevoel is in ieder geval nooit verdwenen. Hij keek naar de plek waar zij sliep. Ik kan me niet indenken zonder dat te leven.

     

    Hij ging de badkamer in, poetste zijn tanden en realiseerde zich onder zijn bedwelmende vermoeidheid dat hij in het bed nooit in slaap zou kunnen vallen dus stapte hij geluidloos de slaapkamer in, nam de wekker mee naar beneden en ging versuft op de bank zitten. Het vuur was aan het doven. Hij wist dat hij het aan zou moeten houden maar hij was te duf. Hij zat met de ellebogen op zijn knieën de wekker vast te houden en luisterde naar het pingen en tikken van de afkoelende kachel, naar hoe de laatste opbrandende kooltjes zich nestelden en door het rooster vielen, naar het metronomisch getik van de klok. Nog drie uur. Hij wilde zelfs de televisie niet aanzetten. Hij staarde in de lege, donkere poel van het toe-
    stel.

     

    Ze hadden samen veel meegemaakt, dat hoorde bij een leven met dieren. Het werken als een team was al iets waar de meeste stellen niet vaak mee te maken kregen, maar door het werken met dieren waren kleine momenten van stress hardnekkig en aan de orde van de
    dag.

     

    Zij leek meer onder de kleinere problemen gebukt te gaan dan onder de grotere, en het verbaasde hem altijd hoe zij grote reserves aan kracht wist aan te boren om met de grote crises om te gaan.

     

    Ze waren beiden op boerderijen opgegroeid en wisten wat ze moesten verwachten, maar vaak was het de modernisatie die hen afmatte. Het papierwerk, de verslagen en het invullen van formulieren waren zaken waar hun ouders nooit mee te maken hadden gehad en die hen verwarden en soms overweldigden. Iedere keer dat een dier verplaatst werd, moest opgeschreven worden, iedere vaccinatie genoteerd. Het was misschien zinvol op de grote boerderijen aan de andere kant van de grens, met hun managers, hun kantoren en hun werknemers. Maar het gewicht van al het papierwerk drukte zwaar op een kleine boerderij, en geen van beiden was ervoor in de wieg gelegd, dus was het een loden last.

     

    Ze vroegen zich voortdurend af hoe ze de omzet van de boerderij konden verhogen, fantaseerden erover de buitenste gebouwen tot accommodaties voor vakantiegangers te verbouwen. Maar het idee om die mensen wekenlang in hun leven te hebben, met hun blinkende, dure auto’s op het terrein, zo’n blakende luidruchtige familie, allemaal in smetteloze buitenkledij. Hij had niets tegen dat soort mensen, maar ze waren anders en het was onmogelijk om je hen hier voor te stellen, voorlopig tenminste.

     

    Ze overwogen biologisch te worden, maar tegen de tijd dat ze het daadwerkelijk hadden onderzocht leverde biologisch lamsvlees maar een fractie meer op dan niet-biologisch, hoewel het biologische eindproduct voor veel meer in de supermarkt werd verkocht. De stress en extra regelgeving waren de moeite niet waard. Dus besloten ze zich aan de principes te houden waar ze in geloofden en al het andere te negeren, en verkochten wat ze konden via het plaatselijke slachthuis.

     

    Ze onderzochten de mogelijkheid direct te verkopen, om zelf te slachten, maar een gediplomeerde veearts moest aanwezig zijn als je een dier slachtte en hun honoraria hiervoor waren onbetaalbaar en bovendien lagen de kosten van het opzetten van een hygiënische plek om te slachten buiten hun bereik; uiteindelijk moesten de dieren naar het slachthuis, waar ze werden overgeleverd aan de genade van de markt.

     

    De verkoop van schapenvachten leverde verlies op, de kosten van het transport en het scheren waren hoger dan wat de wol opleverde; het fokken van het vee dekte ongeveer de eigen kosten. Hij dacht erover een jachtterrein te beginnen bij de boerderij, maar het landschap was aan de ene kant niet uitdagend genoeg en aan de andere kant niet weids genoeg om de echt rijke jagers te lokken. Ze overwogen zeldzame rassen te fokken, of zelfs alternatief vee zoals buffels, of vicuña’s, hun vachten leverden honderden ponden op. Maar uiteindelijk, in hun kern, waren ze schapenhouders, allebei, en ze waren eraan begonnen in de wetenschap dat ze nooit iets anders zouden zijn. Ze hadden zich in elkaar en in het kleine haperende ding dat ze samen hadden opgebouwd verankerd en zolang ze het konden volhouden was dat genoeg.

     

    Dit zag hij nu niet meer, door de nevel die het harde werk met zich meebracht. Hij kon het nu alleen nog als een machine zien die hij aan de praat moest houden, die er anders mee op zou houden, en hij stortte zich er niet-aflatend op, alsof hij zelf even gedachteloos was als een onderdeel van het apparaat.

     

    Ik sla een wacht over, dacht hij. Ze zal het deze ene keer niet doorhebben. Het is nu al veel rustiger. We hebben het merendeel al gehad en het was vannacht veel rustiger, alleen het ene lam. Hij accepteerde de argumenten die hij zichzelf voorlegde. Ik moet het nog wat langer volhouden dus sla ik alleen deze even over. Ze hoeft het niet te weten.

     

    Blindelings zette hij de wekker op acht uur, slaapdronken van vermoeidheid. Een ogenblik dacht hij dat hij het klokje kon voelen tikken, alsof hij er dwars doorheen voelde. Het hartje van het lam kloppend in zijn hand. Haar lichaam onder zijn aanraking. Tijd en aanraking, dacht hij. Die twee dingen zijn het. Het komt doordat we ons ervan bewust zijn. De verleiding om naar boven te gaan en in bed te klimmen naast haar warme lichaam was ondraaglijk, maar hij wist dat hij het niet zou doen. Hij dacht aan hoe hij dwars door haar huid kon voelen. Ik vraag me af of we daarom over alles zo wanhopig worden. Het is alsof we iets aanraken wat we nooit hadden mogen voelen.

     

    Hij zette de klok op de tafel, ging op de bank liggen en trok het reservedekbed over zich heen. Zo lang waren ze nog nooit uit elkaar geweest. Ze was een keer eerder tien dagen weggeweest om te helpen toen haar vader ziek was maar dit was de enige andere keer en hij kon het niet accepteren dat het dit keer voor altijd zou zijn en dat het drie weken geleden was dat ze was gestorven.

  • Details
    • Genre Fictie
    • Vertaling Jona Hoek
    • Aantal bladzijden 160
    • Uitvoering Paperback met flappen
    • Verschijningsdatum 5 januari 2019
    • ISBN 9789492313010