Hartverwarmende verhalen om de winter door te komen

Winterverhalen bestaat uit drie novellen over persoonlijke veerkracht in tijden van tegenspoed, over mensen die hun weg proberen te vinden in een wereld van armoede en onzekerheid. We ontmoeten een tiener die op de vlucht is voor de sociale dienst met haar jongere broer en zusje, een jonge alleenstaande moeder die moeite heeft om voor haar dochter te zorgen, en een ex-gevangene die probeert persoonlijke tekortkomingen te overwinnen en een relatie met zijn zoon op te bouwen.

Voortgedreven door een diepe behoefte om relaties met dierbaren te beschermen, struikelen en vallen de personages van Ingvild H. Rishøi en krabbelen weer overeind. Deze verhalen illustreren hoe kleine overwinningen en onverwachte sympathie van vreemden een grote impact op ons kunnen hebben. In een tijd waarin de scepsis en het wantrouwen tussen mensen toeneemt, herinneren deze verhalen ons aan de menselijkheid die ons allemaal verenigt.

Ingvild H. Rishøi (1978) is geboren en getogen in Oslo. Met Winterverhalen uit 2014 bevestigde ze haar positie als een van de belangrijkste schrijvers van Noorwegen. Rishøi werd onder meer bekroond met P.O. Enquist-prijs, de Kritikerprijs, de Brageprijs, de Neshornprijs en de Amalia Skram-prijs. In 2022 verscheen de roman Stargate, die unaniem juichend werd ontvangen.


‘Drie novellen die genoeg warmte afgeven om de winter door te komen. Lees ze!’ Dagsavisen

‘Een unaniem koor van recensenten heeft het al eerder gezegd. En ik herhaal het. Ingvild Rishøi schrijft briljante verhalen.’ Dagbladet 

‘Immens getalenteerd: lees het, lees het! Lieve god, laat dit juweeltje alle aandacht krijgen die het verdient.’ Svenska Dagbladet

We kunnen niet iedereen helpen

Als we bij Linderud zijn, plast Alexa in haar broek. We zouden helemaal naar huis lopen, dat wilde ze wel, het heeft geen zin om geld uit te geven aan vijf haltes met de bus. Maar nu zijn we maar nog net voorbij het winkelcentrum, we zijn nog niet eens halverwege.
Ik vroeg of het goed was om te gaan lopen. En ze klauterde op het hekje van het kinderdagverblijf, haalde de ketting eraf en zei tuurlijk, mama.
Nu zegt ze niets, maar ze begint wijdbeens te lopen en ik weet dat ze het koud heeft. Het is tenslotte december. De reflector in de vorm van een beertje bungelt onder haar winterjas uit.
Zestig min vijfenveertig is vijftien. Nog vijftien kronen over.
Maar ik kan niet zwartrijden, niet met haar, want ze ziet alles wat ik doe. Ze kijkt de hele tijd naar me en als we achterin instappen, blijft ze stokstijf voor de automaat staan en zegt: ‘Hebben we een kaartje, mama?’
De flats glinsteren, Alexa waggelt, de auto’s razen voorbij en de lantaarnpalen staan vol met viltstiftletters; ik weet nog dat Alex mijn naam achter de sporthal schreef. Ik zeg niets over haar natte broek, maar ik weet dat als we thuiskomen, ze snel naar de badkamer gaat en de deur achter zich dichttrekt; over een paar dagen vind ik haar verfrommelde onderbroek onder in de wasmand, zo is ze, zo gaat dat, zo is ze.
Maar ik kan het niet aanzien dat ze zo waggelt.
‘We nemen de bus,’ zeg ik.
Ze kijkt op.
‘Ja,’ zegt ze. ‘Dat is misschien wel beter.’

We keren om. Het winkelcentrum schittert. Ze hebben het met allerlei lichtjes versierd, het moet een cadeau voorstellen.
Dan pakt Alexa mijn hand en ze blijft staan.
Er staat een gozer voor ons. Hij glimlacht, we zijn misschien even oud, hij is knap. Hij houdt een papieren bekertje in zijn hand.
‘Hebben jullie misschien wat kleingeld over?’ vraagt hij.
Zijn vingers zijn opgezet. Alexa knijpt in mijn hand. Ze vindt iedereen zielig, veel te zielig; zoals dat zieke gedoe met haar poppen, dat ze helemaal gek wordt omdat ze allemaal het dekbed tot aan hun kin moeten hebben, ze liggen aan het voeteneinde van haar bed en ze gaat elke avond wel twintig keer overeind zitten om te kijken of het allemaal eerlijk is. Ze moet veranderen. Ze moet meer zoals ik worden.
‘Sorry,’ zeg ik en ik loop weg.
Zijn joggingbroek is onder aan de pijpen vies, en ik zie Alexa’s benen, ze beweegt stijf en raar. Zo gaat dat. Zo gaat dat, ik herinner me al die meisjes, kruisjes in schoolagenda’s en morning-afterpillen in portemonnees. Zo gaat het als je niet bent zoals zij. Daar is de bushalte. We hebben vast iets in de vriezer, we redden het wel, zo kan ze niet naar huis lopen.
Nu kijkt ze op.
‘Mama,’ zegt ze. ‘Waarom?’
‘Waarom wat?’ vraag ik.
Ze heeft de neiging om te denken dat ik in haar hoofd zit.
We gaan bij de bushalte staan. Ik kijk naar de hoek, de bus komt er nog niet aan. Nu is haar natte broek zeker ijskoud.
‘Waarom niet?’ vraagt ze.
O, dat irriteert me. We zijn twee personen, dat moet ze eens accepteren.
‘Je moet iets meer vertellen als ik niet snap wat je bedoelt,’ zeg ik. ‘Je moet het iets beter uitleggen.’
‘Waarom konden we hem geen kleingeld geven?’ vraagt ze.

Ik kijk weer naar de hoek.
Omdat kleingeld ook geld is. Omdat je vader al drie maanden geen alimentatie heeft betaald. Viel het je niet op dat hij op je verjaardag niet heeft gebeld; toen ik je naar bed bracht, had je de verjaardagskroon van het kinderdagverblijf nog op, en later zat ik aan de keukentafel met mijn voeten op een stoel en mijn voorhoofd op mijn knieën; hij denkt nu aan andere meiden. Zie je deze twee tienkronenstukken en deze twee twintigkronenstukken? Daar moeten we het de rest van het weekend mee doen. Zie je deze tatoeage? Dat is de naam van je vader, en als ik geld had, zou er nu een vogel zitten. Ik heb die vogel getekend, op boterhampapier, op een avond dat ik aan de keukentafel zat, en de vogel werd mooi, de vleugels strekten zich naar boven uit, hij zag eruit alsof hij opvloog.
Het begint te regenen. Ik trek de capuchon over haar hoofd.
‘We kunnen niet iedereen helpen,’ zeg ik.
Want als Alexa naar mij kijkt, dan ziet ze een volwassene. Als Alex haar ophaalt, dan ziet ze een volwassene, hij houdt de basketbal in zijn ene hand en haar aan de andere, en dan verdwijnen ze, de straat uit, ze denkt dat hij volwassen is, maar hij kan geen van de volwassen dingen. Hij trekt in het kinderdagverblijf nooit de blauwe schoenovertrekken aan, hij weet niet wat een vervaldatum is of wat je moet doen als kinderen de hele tijd in hun broek plassen, de stickers die ze zou krijgen als ze het droog hield, konden hem niets schelen, hoewel ze op het consultatiebureau zeiden dat we consequent moesten zijn.
Het enige wat hij kan is basketballen.
Het enige wat ze ziet is papa, papa, papa. Het enige wat ik me herinner zijn zijn handen over mijn hele lichaam, en hoe hij bewoog als hij afzette. Hij hing heel lang in de lucht. En ik herinner me wat hij zei toen ze werd geboren. Hij boog zich over het bed en zei: ‘Ze lijkt precies op mij. Ze lijkt verdomme echt precies op mij. Ze moet Alexa heten.’
Dat is waar.
Ik zie het de hele tijd. Hoe ze rent, hoe ze beweegt.

Opeens doet ze haar ogen dicht en balt haar vuisten, haar armen stijf langs haar lichaam, als een pinguïn.‘Maar hij had geen hand!’ zegt ze. ‘Zag je dat niet?’
Ze schudt haar hoofd. Nu draait ze weer door.
‘Had hij geen hand?’ vraag ik.
‘Hij had er maar één!’ zegt ze. ‘Zie je dan niets, mama?’
Ik ga op mijn hurken zitten. De kinderdagverblijfrugzak glijdt van mijn schouder. Haar hoofd zwaait heen en weer.
‘Alexa,’ zeg ik.
Maar ik weet niet wat ik verder moet zeggen. De auto’s blijven maar komen. Ik heb nooit iets verstandigs te zeggen, dat had ik vroeger al niet, en dat werd niet beter toen ik een kind kreeg. Ik buig me naar haar toe. De regendruppels tikken op haar capuchon.

Dat geluid. Dat doet me aan de caravan denken.
De druppels op het dak.

En aan mijn moeder als ze vrolijk was, als de lucht opklaarde en ze in de tentopening met dichte ogen in de avondzon zat. De derde keer dat je over mos loopt, gaat het dood, zei mijn moeder. De derde keer dat je kopje-onder gaat, verdrink je.
Ze stak de antimuggenspiraal en haar sigaret aan. Ze blies de rook uit en keek met samengeknepen ogen naar de zee.
Nu is alles helemaal anders. Het ene na het andere werd vervangen, en nu heb ik een baan en een dochter en zulke dagen, en ik zit hier op het trottoir, en ze is vijf jaar, schudt haar hoofd en knijpt haar ogen samen, maar dat geluid van de regen geeft me een licht gevoel.
Alles kan weer anders worden.
Alles kan goedkomen.

Ik kijk om me heen.
Daar staat hij, onder een lantaarnpaal. Misschien heeft hij inderdaad maar één hand. Ze heeft vast gelijk, ze houdt altijd alles in de gaten, wie op welke dag late dienst heeft, hoeveel eieren we nog in de koelkast hebben; hij heeft waarschijnlijk maar één hand.
Ik sta op en pak haar vuist beet. Ze moet waterdichte wanten hebben, die kosten misschien wel honderd kronen, haar handen zijn helemaal nat en koud. Dan zeg ik: ‘Dan gaan we weer terug, want hij staat er nog steeds.’
Ze doet haar ogen open en legt haar hoofd in haar nek. Haar capuchon glijdt af. En haar gezicht licht op, ze is zo mooi, dat is ze altijd geweest. Ik weet nog dat ze haar in het ziekenhuis wasten, Alex keek om naar de verpleegkundigen en zei kijk die mond nou, hebben jullie ooit zo’n kind gezien? Ze wordt even knap als haar moeder.
‘Gaan we iets geven?’ vraagt Alexa.
‘Ja,’ antwoord ik. ‘Ik wist echt niet dat hij maar één hand had.’
Dan begint ze te springen. Eerst op en neer, en dan vooruit, het reflectortje aan haar jas blinkt. Ze springt en ik neem haar aan de hand mee, over het trottoir, tussen alle mensen door, en mijn arm gaat op en neer terwijl ze springt.

Hij heeft een hoody aan. Hij glimlacht.
‘Ik had toch nog wat kleingeld,’ zeg ik.
Ik pak mijn portemonnee en rits hem open. Achter ons begint een sirene te loeien, Alexa legt haar handen over haar oren. Dan stopt de sirene en Alexa laat haar handen zakken en ik laat de munt vallen.
Dan zie ik wat voor munt het is. Maar het is te laat.
Het is een munt van twintig kronen.
Ik wilde er een van tien geven.
Nu is het te laat.
Ik heb twintig kronen weggegeven.
Daar ligt hij, onder in zijn papieren bekertje. Nu kunnen we de bus niet nemen, ze moet in haar natgeplaste broek naar huis lopen, maar dat weet ze niet; ze glimlacht alleen en hij zegt knipogend tegen haar: ‘Dank je wel.’
Maar die natte broek droogt in dit weer niet en als ze blaasontsteking krijgt, moet ik de moeder van Alex bellen. Ik kan niet meer thuisblijven, ik heb al twintig ziektedagen opgenomen, ik verlies achthonderd kronen voor elke dag dat ik niet werk.
‘Graag gedaan,’ zegt Alexa.
‘Wat een lieve dochter heb je,’ zegt hij.
‘Dank je,’ zeg ik.
Maar wat moet ik nu doen?
Konden we maar zwartrijden. Maar daar kan ze niet tegen, ik snap niet waarom niet; ik heb haar niet verteld wat de regels zijn, maar dat weet ze altijd, ze komt overal achter en vraagt overal naar, mama, zegt ze, zit er suiker in chocopasta, we mogen geen ongezond beleg mee naar het kinderdagverblijf.
‘Je bent heel jong voor een moeder,’ zegt hij.
‘Ja,’ antwoord ik.
Dan zakt hij door zijn knieën en gaat op zijn hurken zitten. Hij leunt naar voren. Hij fluistert iets in haar oor.
Ze knikt.
Ze legt haar hoofd schuin en fluistert iets terug.
‘We moeten gaan, Alexa,’ zeg ik.
Ze glimlacht. Hij glimlacht terug.
Ik heb haar nooit eerder zo zien glimlachen. Hoe kan ze met vreemden praten? Als mij dat niet eens lukt.
‘We moeten gaan,’ zeg ik.
Maar ze blijft tegen hem glimlachen, met gesloten mond en samengeknepen ogen.
Dan trek ik haar met me mee, maar ze draait zich om, ze zwaait, en ik weet niet wat ik nu moet doen, ik weet niet waarom ik naar de bushalte loop, we kunnen toch niet met de bus.
‘Wat zei hij tegen je?’ vraag ik.
Ze geeft geen antwoord.
‘Alexa,’ zeg ik.
Ze hinkelt over een plas, ze glimlacht nog steeds.
‘Geef nou antwoord,’ zeg ik.
‘Maar mama,’ zegt ze terwijl ze stopt met hinkelen. ‘Het was een geheim.’
Ik blijf staan.
‘Hij is een junk,’ zeg ik. ‘Je mag geen geheimen met junks hebben.’
Dan perst ze haar lippen op elkaar en staart recht voor zich uit.
‘Wat zei hij?’ vraag ik.
‘Jij zei dat je geen geheimen mag verklappen,’ zegt ze.
‘Maar nu zeg ik dat je me antwoord moet geven,’ zeg ik, en ik zeg dat omdat alles nu misgaat. Ik ga op mijn hurken zitten, ze heeft nog nooit iets voor me geheimgehouden, en nu komt dat gevoel weer op, ik kan er niet tegen, dan denk ik dat ze doodgaat, en de dood is eigenlijk overal, hij zit hier alleen verborgen, bedekt met asfalt, en de apotheek met het knipperende kruis, maar dat is eigenlijk maar een dun laagje; ik ga kapot als ze doodgaat, ik kan er niet tegen dat ze met vreemden praat, en ik pak haar hard bij haar schouders beet. ‘Wat zei hij?’ vraag ik.
‘Dat ik moest… Maar het is verboden om geheimen te verklappen!’ zegt ze.
Dan laat ze zich tegen me aan vallen. Ze brult.
‘Mama!’ zegt ze. ‘Ik heb ook nog in mijn broek geplast!’
Haar lichaam is helemaal slap. Ik hoor de bus aankomen, hij remt en de deuren gaan open.
‘En mijn onderbroek is helemaal koud!’ zegt ze.
‘Stil maar,’ zeg ik.
Ik hoor dat de deuren van de bus weer dichtgaan en hij wegrijdt.
‘Ik plas altijd in mijn broek!’ zegt ze.
‘Alexa, lieverd,’ zeg ik. ‘Je doet het juist heel goed.’
‘En dan zijn mijn kleren helemaal verpest,’ zegt ze.
‘Ach, meisje toch,’ zeg ik.
Maar ze heeft gelijk. Ze plast nu niet minder vaak in haar broek dan eerst; die stickers als beloning hielpen niet, daar raakte ze alleen maar gestrest van. En haar kleren zijn verpest, daar heeft ze ook gelijk in, de stof van sommige onderbroeken is in het kruis dun en raar geworden.
Maar nu heeft ze het over andere dingen, haar hersenen razen maar door, ze ademt snel en schudt weer met haar hoofd.
‘Er wordt zoveel gepest, en hij had geen hand, en bij het buitenspelen wist ik niet welke trui ik aan moest trekken!’ zegt ze. ‘Ik wist niet meer welke je had gezegd!’
Zo is ze soms. Geobsedeerd door wat ik heb gezegd.
Ze is echt gek.
Dat denk ik, en die gedachte heb ik eerder gehad, en daar krijg ik het vanbinnen koud van. Hoe heb ik een gek kind kunnen maken? En kan ik haar nog repareren?
‘Ik plas de hele tijd in mijn broek!’ zegt ze, en ik weet niet wat ik moet doen, dus houd ik haar alleen vast, ik druk haar tegen me aan, haar jas is nat tegen mijn kin en boven het winkelcentrum is de hemel zwart.
Op de neonletters zitten vogels. Nu vliegen ze op. Het zijn meeuwen. Ik weet nog dat mama zei: De derde keer dat je een meeuw uit zijn nest opjaagt, komt hij nooit meer terug. De regendruppels maken kringen in de plassen. Ik weet alles nog wat mama zei, de derde keer dat je kopje-onder gaat, verdrink je.
‘Niemand houdt van iemand die in zijn broek piest!’ zegt Alexa.
Dan sta ik op.
Ik pak haar zachtjes bij haar kin.
‘Alexa,’ zeg ik.
Ze knijpt haar ogen dicht.
‘Weet je wat we doen?’ vraag ik. ‘We gaan nu naar het winkelcentrum om een nieuwe onderbroek voor je te kopen.’

 

Ingvild H. Rishøi
Winterverhalen
Novellen
Oorspronkelijke titel Vinternoveller
Vertaald door Liesbeth Huijer
paperback, 184 blz.
€ 23,50
ISBN 978 90 833 8194 7
NUR 304
14 november 2023

 

Ingvild H. Rishøi

Uitgeverij Koppernik

Meld u aan voor onze nieuwsbrief en ontvang bericht bij nieuwe boeken.

Dank voor uw aanmelding.