Lanark is een modern visioen van de hel dat zich afspeelt in de uiteenvallende steden Unthank en Glasgow. Het vertelt de verweven verhalen van Lanark en Duncan Thaw. Hoewel het een werk van buitengewone, speelse verbeelding is, draagt het een diepe boodschap uit, zowel persoonlijk als politiek, over het onvermogen van de mens om lief te hebben, en tegelijkertijd onze dwang om het te blijven proberen.

Lanark werd voor het eerst gepubliceerd in 1981 en vestigde direct Alasdair Grays naam als een van de belangrijkste Britse schrijvers, waarbij hij werd vergeleken met – onder meer – Dante, Blake, Joyce, Orwell, Kafka, Huxley en Lewis Carroll. De roman geldt als de grote moderne klassieker van de Schotse literatuur en is nu voor het eerst in het Nederlands vertaald.

Lanark werd door het Schotse publiek verkozen tot het een na populairste boek van de afgelopen vijftig jaar.

Oorspronkelijke titel Lanark
Vertaling David Grävling

‘Speelse klassieker van eigenzinnige schrijver Alasdair Gray eindelijk in het Nederlands vertaald.’ De Volkskrant

‘Gray is zo’n schrijver en Lanark is meer dan een roman, het is een gebeurtenis, een van die boeken die vol zelfvertrouwen wacht op de volgende generatie lezers, in de wetenschap dat het die generatie hoe dan ook niet onberoerd zal laten.’ NRC Handelsblad

‘Ik werd compleet omvergeblazen door Lanark. Ik denk dat het het beste is wat de Schotse literatuur in de twintigste eeuw heeft voortgebracht.’ Iain Banks

‘Het werd tijd dat Schotland een verpletterende roman in het moderne idioom  produceerde. Dit is hem… [Gray is] de beste Schotse romanschrijver sinds Sir Walter Scott.’ Anthony Burgess

‘Waarschijnlijk de grootste Schotse roman van de eeuw… het begin van een nieuw tijdperk in de Schotse literatuur.’ Observer

‘Een van de meest getalenteerde schrijvers die ooit pen op papier hebben gezet in de Engelse taal.’ Irvine Welsh

Je kwam Café Elite binnen via een trap vanuit de foyer van een bioscoop. Op twee derde van de weg naar boven was een deur die naar de bioscoop zelf leidde, maar mensen die naar de Elite gingen klommen verder en kwamen in een grote, groezelig ogende ruimte vol stoelen en lage koffietafels. De ruimte maakte geen groezelige indruk omdat het er niet schoon was, maar door de verlichting. Op de vloer lag een karmozijnen tapijt, de stoelen waren gestoffeerd in scharlakenrood, het lage plafond had een patroon van roze gipsen kransen, maar schemerige groene wandlampen veranderden deze kleuren in bruine tinten en zorgden ervoor dat de huid van de bezoekers er grijzig en doods uitzag. De ingang was in een hoek van de ruimte, en in de hoek ertegenover was een krom lopende chromen en plastic toog waar een kale dikke glimlachende man achter de glimmende hendels van een koffieapparaat stond. Hij droeg een zwarte broek, een wit overhemd en een zwarte vlinderdas en hij was of dom of buitengewoon zwijgzaam. Hij zei nooit iets; de bezoekers spraken hem alleen aan om koffie of sigaretten te bestellen, en als hij niet bediende stond hij zo stil dat de toog een verlengstuk van hemzelf leek, als de ring om Saturnus. Een deur bij de bar leidde naar een smal balkon boven de ingang van de bioscoop. Er was plek voor drie dicht bij elkaar staande tafels met metalen bladen en een parasol in het midden. Koffie werd hier niet gedronken omdat de hemel vaak donker was met harde wind en regen. Er lagen kleine plasjes op de tafelbladen, het ingeklapte doek van de parasols klapperde doorweekt tegen de stangen, de zittingen waren vochtig, maar evengoed zat er gewoonlijk een man van rond de vierentwintig, in elkaar gedoken in een zwarte regenjas met de kraag omhoog. Af en toe staarde hij op een verwarde manier naar de zwarte hemel, af en toe beet hij bedachtzaam op de knokkel van zijn duim. Niemand anders gebruikte het balkon.

Als de Elite vol was waren de meeste talen en dialecten er te horen. De bezoekers waren onder de dertig en zaten in kliekjes van vijf of zes. Er waren politieke kliekjes, religieuze kliekjes, artistieke kliekjes, homoseksuele kliekjes en criminele kliekjes. Sommige kliekjes hadden het over atletiek, andere over auto’s, andere over jazz. Sommige kliekjes waren gecentreerd rond bepaalde mensen, de grootste daarvan werd gedomineerd door Sludden. Zijn kliekje bezette gewoonlijk een bank bij het balkon. Een aangrenzend kliekje bestond uit mensen die tot Sluddens kliekje hadden behoord maar er genoeg van hadden gekregen (zoals zij beweerden) of eruit waren gezet (zoals Sludden beweerde). De kliekjes hadden een hekel aan elkaar en het café beviel eigenlijk niemand. Het was gebruikelijk voor een bezoeker om zijn koffiekopje neer te zetten en te zeggen: ‘De Elite is een vreselijke plek. Ik begrijp niet dat we hier komen. De koffie is slecht, de verlichting is slecht, de hele tent wemelt van de flikkers en zwartjes en joden. Laten we er een gewoonte van maken om ergens anders naartoe te gaan.’ En iemand anders antwoordde dan: ‘Er is geen andere plek. Galloway’s Tearoom is te bourgeois, alleen maar zakenlui en paraplubakken en opgezette hertenkoppen. De Shangri-la heeft een jukebox waar je half doof van wordt, en het zit er sowieso vol met gewelddadige types. Armstrongs gezicht is er opengesneden. Er zijn natuurlijk kroegen, maar we kunnen niet altijd drinken. Nee, dit is misschien een vreselijke plek maar het is de enige die we hebben. Het is centraal, vlak bij de bioscoop en het is tenminste iets anders dan thuis.’

 

Het was vaak druk in het café en het was nooit helemaal leeg, maar één keer was het bijna uitgestorven. De man in de zwarte regenjas kwam naar binnen vanaf het balkon en zag niemand behalve de ober en Sludden, die op zijn gebruikelijke bank zat. De man hing zijn jas aan een haak en bestelde koffie. Terwijl hij wegliep van de toog, zag hij dat Sludden geamuseerd naar hem keek. 

Sludden zei: ‘Heb je het gevonden, Lanark?’

‘Wat gevonden? Wat bedoel je?’

‘Gevonden waar je naar op zoek was op het balkon? Of ga je ernaartoe om ons te ontlopen? Ik wil het graag weten. Je interesseert me.’

‘Hoe weet je hoe ik heet?’

‘O, we weten allemaal hoe je heet. Er staat altijd wel een van ons in de rij wanneer ze je naam roepen bij de sociale dienst. Ga zitten.’

Sludden klopte naast hem op de bank. Lanark aarzelde, daarna zette hij zijn kopje op de tafel en ging zitten. Sludden zei: ‘Vertel me waarom je het balkon gebruikt.’

‘Ik ben op zoek naar daglicht.’

Sludden vertrok zijn mond alsof hij iets zuurs proefde. ‘Dit is niet bepaald het seizoen voor daglicht.’

‘Dat is niet waar. Ik zag het nog niet zo lang geleden en het bleef terwijl ik tot vierhonderd telde, en vroeger bleef het langer. Vind je het vervelend dat ik het hierover heb?’

‘Ga verder! Je kunt het niet met veel mensen bespreken, maar ik heb de dingen doorgrond. Jij bent aan het proberen de dingen te doorgronden en dat interesseert me. Zeg wat je wilt.’

Lanark was tevreden en geërgerd. Hij was eenzaam genoeg om zich gevleid te voelen wanneer mensen tegen hem praatten, maar hij had een hekel aan neerbuigendheid. Hij zei koeltjes: ‘Er valt niet veel te zeggen.’

‘Maar waarom houd je van daglicht? We worden goed genoeg verlicht op de gebruikelijke manier.’

‘Ik kan er de tijd mee meten. Ik heb dertig dagen geteld sinds ik hier ben gekomen, misschien heb ik er een paar gemist doordat ik sliep of koffiedronk, maar als ik me iets herinner kan ik zeggen, “Het gebeurde twee dagen geleden”, of tien, of twintig. Dat geeft mijn leven een gevoel van orde.’

‘En hoe breng je je… dagen door?’

‘Ik loop rond en bezoek bibliotheken en bioscopen. Als ik gebrek aan geld heb ga ik naar de bijstandsplek. Maar meestal kijk ik vanaf het balkon naar de hemel.’

‘En ben je gelukkig?’

‘Nee, maar ik ben tevreden. Er zijn vervelendere manieren om je leven door te brengen.’

Sludden lachte. ‘Geen wonder dat je een morbide obsessie met zonlicht hebt. In plaats van tien feestjes te bezoeken sinds je hier bent, met tien vrouwen te slapen en tien keer dronken te worden, heb je dertig dagen aan je voorbij zien trekken. In plaats van één groot feest van het leven te maken hak je het in dagen en slikt ze op vaste tijden, als pillen.’

Lanark keek Sludden van opzij aan. ‘Is jouw leven één groot feest?’

‘Ik heb het naar mijn zin. En jij?’

‘Nee. Maar ik ben tevreden.’

‘Waarom ben je tevreden met zo weinig?’

‘Wat kan ik nog meer hebben?’

 

Er waren bezoekers binnengekomen en het café was bijna vol. Sludden was nonchalanter dan toen het gesprek was begonnen. Hij zei achteloos: ‘Momenten van levendige opwinding zijn wat het leven de moeite waard maakt, momenten waarop je je verheven en meesterlijk voelt. We kunnen ze beleven door drugs, misdaad en gokken, maar de prijs daarvoor is nogal hoog. We kunnen ze beleven door een bijzondere interesse, zoals sport, muziek of religie. Heb jij een bijzondere interesse?’

‘Nee.’

‘En we kunnen ze beleven door werk en liefde. Met werk bedoel ik niet kolen scheppen of lesgeven aan kinderen, ik bedoel werk dat je een speciale plek in de wereld geeft. En met liefde bedoel ik geen huwelijk of vriendschap. Ik bedoel onafhankelijke liefde die ophoudt wanneer de opwinding ophoudt. Het verbaast je misschien dat ik liefde en werk in dezelfde categorie stop, maar het zijn allebei manieren om andere mensen te beheersen.’

Lanark dacht hier even over na. Het leek logisch. Hij zei abrupt: ‘Wat voor werk zou ik kunnen doen.’

‘Ben je bij Galloway’s Tearoom geweest?’

‘Ja.’

‘Heb je daar met iemand gepraat?’

‘Nee.’

‘Dan kun je geen zakenman zijn. Ik ben bang dat je je met kunst zult moeten bezighouden. Kunst is het enige werk dat openstaat voor mensen die niet met anderen overweg kunnen en toch speciaal willen zijn.’

‘Ik zou nooit een kunstenaar kunnen zijn. Ik heb mensen niets te vertellen.’

Sludden begon te lachen. ‘Je hebt geen woord begrepen van wat ik heb gezegd.’

Lanark had een innerlijke terughoudendheid die hem ervan weerhield wrevel of kwaadheid te laten blijken. Hij perste zijn lippen op elkaar en fronste naar het koffiekopje. Sludden zei: ‘Een kunstenaar vertelt mensen geen dingen, hij drukt zichzelf uit. Als hijzelf ongewoon is schokt of prikkelt zijn werk mensen. Hoe dan ook dringt het zijn persoonlijkheid aan hen op. Daar is Gay eindelijk. Zou je het erg vinden om plek voor haar te maken?’

 

Een dun, vermoeid ogend, knap meisje kwam tussen de bezette tafels door op hen af. Ze glimlachte verlegen naar Lanark en ging naast Sludden zitten terwijl ze ongerust zei: ‘Ben ik laat? Ik ben meteen gekomen toen…’

Hij zei kil: ‘Je hebt me laten wachten.’

‘O, het spijt me, het spijt me echt. Ik ben zo snel gekomen als ik kon. Het was niet mijn bedoeling dat…’

‘Ga sigaretten voor me halen.’

Lanark keek gegeneerd naar het tafelblad. Toen Gay naar de toog was gelopen, zei hij: ‘Wat doe jij?’

‘Eh?’

‘Ben je zakenman? Of kunstenaar?’

‘O, ik doe niets, met enorme kundigheid.’

Lanark keek indringend naar Sluddens gezicht of er een spoor van een glimlach te zien was.

Sludden zei: ‘Beroepen zijn manieren om jezelf aan anderen op te dringen. Ik kan mezelf opdringen zonder iets te doen. Ik schep niet op. Het is nu eenmaal de waarheid.’

‘Het is bescheiden van je dat je dat zegt,’ zei Lanark, ‘maar je hebt ongelijk als je zegt dat je niets doet. Je praat erg goed.’

Sludden glimlachte en kreeg een sigaret van Gay, die gedwee was teruggekeerd aan zijn zijde. Hij zei: ‘Ik spreek niet vaak zo vrijuit als nu; mijn ideeën zouden niet besteed zijn aan de meeste mensen. Maar ik denk dat ik jou kan helpen. Ken je hier vrouwen?’

‘Niet een.’

‘Ik zal je er aan een paar voorstellen.’

Sludden draaide zich naar Gay en kneep zachtjes in haar oorlel terwijl hij beminnelijk vroeg: ‘Wie zullen we aan hem geven? Frankie?’

Gay lachte en zag er meteen gelukkig uit. Ze zei: ‘O, nee, Sludden. Frankie is luid en vulgair en Lanark is het bedachtzame type. Frankie niet.’

‘En Nan? Zij is stil, op een wil-je-mijn-vader-zijn-achtige manier.’

‘Maar Nan is gek op jou!’

‘Ik weet het, en het is irritant. Ik heb er genoeg van om haar elke keer in de hoek te zien zitten huilen als je mijn knie aanraakt. Laten we haar aan Lanark geven. Nee. Ik heb een beter idee. Ik neem Nan en Lanark kan jou krijgen. Wat zou je daarvan vinden?’

Gay leunde naar Sludden toe en kuste hem teder op zijn wang. Hij zei: ‘Nee, we geven hem Rima.’

Gay fronste en zei: ‘Ik mag Rima niet. Ze is achterbaks.’

‘Niet achterbaks. Ze is op zichzelf.’

‘Maar Toal ziet haar wel zitten. Ze trekken samen op.’

‘Dat zegt niets. Hij heeft een zusterfixatie op haar en zij heeft een broerfixatie op hem. Hun relatie is puur incestueus. Ze kan hem trouwens niet uitstaan. We geven haar aan Lanark.’

Lanark glimlachte en zei: ‘Dat is heel aardig van jullie.’

Hij had ergens gehoord dat Gay en Sludden verloofd waren. Door een fluwelen handschoen aan Gays linkerhand kon hij niet zien of ze een ring droeg, maar zij en Sludden vertoonden het soort publieke intimiteit dat bij een verloofd stel hoorde. Lanark was tegen zijn zin onder de indruk geraakt van Sludden maar nu Gay was gekomen, voelde hij zich op zijn gemak bij hem. Hoewel hij het over ‘onafhankelijke liefde’ had gehad, leek hij een standvastigere variant te beoefenen dan gebruikelijk was in de Elite.

 

Sluddens kliekje arriveerde uit de bioscoop. Frankie was lomp en levendig en droeg een strakke lichtblauwe rok en had lichtblauw haar dat rond haar hoofd gewikkeld was. Nan was een klein verlegen ongekamd blond meisje van een jaar of zestien. Rima had een interessant, niet knap gezicht en zwart haar dat strak was weggetrokken van haar voorhoofd en aan de achterkant vastgemaakt in een paardenstaart. Toal was klein, uitgemergeld en aangenaam, met een jonge puntige rode baard, en er was een lange, dikkige, bleke jongen die McPake heette en het uniform van een eerste luitenant droeg. Sludden, een arm rond Gays middel, pauzeerde noch keek op naar zijn vrienden maar bleef tegen Lanark praten terwijl ze naast hem gingen zitten. Frankie was de enige die aandacht aan Lanark schonk. Ze stond naar hem te kijken met haar voeten uit elkaar en haar handen op haar heupen en toen Sludden ophield met praten, zei ze luid: ‘De mysterieuze man! We hebben gezelschap gekregen van de mysterieuze man!’ Ze stak haar buik naar voren en zei: ‘Wat vind je van mijn buik, mysterieuze man?’

‘Hij doet waarschijnlijk wat hij moet doen,’ zei Lanark.

Sludden glimlachte lichtjes en de anderen keken geamuseerd.

‘O! Hij maakt grapjes!’ zei Frankie. ‘Goed. Ik ga naast hem zitten om McPake jaloers te maken.’

Ze ging naast Lanark zitten en legde haar hand op zijn dij. Hij probeerde er niet gegeneerd uit te zien en zag er in plaats daarvan verward uit.

Frankie zei: ‘Jezus! Hij is zo gespannen als… hm. Dat kan ik beter niet zeggen. Ontspan, jongen, kun je dat niet? Nee, hij kan zich niet ontspannen. Rima, ik verwissel van plek met jou. Ik wil toch naast McPake zitten. Hij is dik, maar hij reageert.’

Ze verwisselde van plek met Rima. Lanark was opgelucht en beledigd.

 

Twee of drie gesprekken begonnen om hem heen, maar hij miste het vertrouwen om eraan deel te nemen. Rima bood hem een sigaret aan.

Hij zei: ‘Dank je, is je vriendin dronken?’

‘Frankie? Nee, ze is altijd zo. Ze is niet echt mijn vriendin. Heeft ze je van streek gebracht?’

‘Ja.’

‘Je went wel aan haar. Ze is amusant als je haar niet serieus neemt.’

Rima sprak met een vreemde, mauwende, monotone stem, alsof geen enkel woord de nadruk waard was. Lanark keek van opzij naar haar profiel. Hij zag zwart glanzend vanaf een wit voorhoofd naar achteren getrokken haar, een groot perfect oog dat licht was geaccentueerd met mascara, een grote rechte neus, een smalle rechte mond zonder lippenstift, een kleine stevige kin, een kleine keurige boezem onder een zwarte trui. Als ze merkte dat hij keek liet ze het niet blijken, ze hield haar hoofd achterover en blies rook uit haar neusgaten. Dit deed hem zoveel denken aan een klein meisje dat als een vrouw probeerde te roken dat hij een scheut van onverwachte tederheid voelde. Hij vroeg: ‘Waar ging de film over?’

‘Hij ging over mensen die zich vlak na het begin uitkleedden en daarna alles deden wat ze in die omstandigheden konden bedenken.’

‘Kijk je graag naar dat soort films?’

‘Nee, maar ze vervelen me niet. Vervelen ze jou?’

‘Ik heb er nooit een gezien.’

‘Waarom niet?’

‘Ik ben bang dat ik er graag naar kijk.’

‘Ik kijk er graag naar,’ zei Sludden. ‘Ik beleef er plezier aan om me in te beelden hoe de actrices eruit zouden zien als ze flanellen ondergoed en dikke tweedrokken droegen.’

Nan zei: ‘Ik kijk er ook graag naar. Behalve de beste stukken. Ik kan het niet helpen om dan mijn ogen dicht te doen, is dat niet stom?’

Frankie zei: ‘Ik vind ze allemaal erg teleurstellend. Ik blijf maar hopen dat ik een echt verrassende perversie zie, maar die lijken er niet te zijn.’

Er begon een gesprek over welke vorm een echt verrassende perversie aan zou nemen. Frankie, Toal en McPake kwamen met voorstellen. Gay en Nan onderbraken deze met protestkreetjes van afschuw en hilariteit. Sludden maakte af en toe een opmerking, en Lanark en Rima zwegen. Lanark voelde zich ongemakkelijk door het gesprek en dacht dat Rima het ook vervelend vond. Het gaf hem het gevoel dat hij nader tot haar kwam.

 

Even later fluisterde Sludden iets tegen Gay en kwam overeind. Hij zei: ‘Gay en ik gaan weg. We zien jullie allemaal later.’

Nan, die hem angstvallig in de gaten had gehouden, legde plotseling haar armen op haar knieën en verborg haar gezicht erin. Toal, die naast haar zat, legde een troostende arm om haar schouders en glimlachte op een humoristisch-droevige manier naar het gezelschap. Sludden keek naar Lanark en zei nonchalant: ‘Zul je nadenken over wat ik heb gezegd?’

‘O ja. Je hebt me een boel stof tot nadenken gegeven.’

‘We hebben het er later over. Kom, Gay.’

Ze liepen tussen de drukke tafels door. Frankie zei spottend: ‘De mysterieuze man lijkt je te vervangen als favoriet aan het hof, Toal. Ik hoop het niet voor je. Anders zul je je oude baan van hofnar weer op moeten pakken. Rima gaat nooit naar bed met de hofnar.’

Zonder zijn arm van Nans trillende schouders te halen grinnikte Toal en zei: ‘Houd je mond, Frankie. Jij bent de hofnar en dat zul je altijd blijven.’ Hij zei verontschuldigend tegen Lanark: ‘Besteed geen aandacht aan wat zíj zegt.’

Rima pakte haar handtas van de stoel naast haar en zei: ‘Ik ga.’

Lanark zei: ‘Wacht even, ik ga ook.’

Hij liep om de tafel heen naar waar zijn jas hing en trok hem aan. De anderen zeiden dat ze hem later zouden zien en terwijl hij en Rima naar buiten liepen riep Frankie hun na: ‘Veel plezier!’

Vertaling David Grävling
Paperback met flappen, 600 blz.
Prijs: € 29,90
ISBN: 9789492313324
Verschenen september 2017

Alasdair Gray

Uitgeverij Koppernik

Meld u aan voor onze nieuwsbrief en ontvang bericht bij nieuwe boeken.

Dank voor uw aanmelding.