Een doldrieste sciencefictionfantasie

César is een schrijver die door de wereldwijde economische malaise in financieel zwaar weer verkeert, daarnaast is hij ook nog eens een vermaard wetenschapper die vastbesloten is om heerser van de wereld te worden. Tijdens een bezoek aan het strand lost hij intuïtief een eeuwenoud raadsel op, vindt een piratenschat en wordt een zeer rijk man. Toch blijft zijn droom van wereldheerschappij op de eerste plaats staan. Hij woont een literatuurcongres bij om dicht bij de wereldberoemde Mexicaanse auteur Carlos Fuentes te komen, met hulp van wiens kloon hij hoopt zijn leger naar de overwinning te leiden. 

Het literatuurcongres, een doldrieste, komische sciencefictionfantasie, is het perfecte boek om César Aira, de meest absurdistische auteur van de eenentwintigste eeuw, te leren kennen.

César Aira (1949) is geboren in Coronel Pringles, Argentinië. Sinds 1967 woont hij in Buenos Aires. Hij wordt beschouwd als een van de origineelste schrijvers van Zuid-Amerika en heeft meer dan tachtig titels op zijn naam staan. Hij schrijft geregeld voor El País, en zijn werk is vertaald in het Engels, Frans, Duits, Italiaans, Grieks, Portugees, Roemeens en Russisch. In 2020 verscheen Een episode uit het leven van een landschapsschilder van hem bij Koppernik.

‘Een uitstekende kennismaking met het wonderlijke universum van deze onweerstaanbare grappenmaker.’ De Standaard

‘Verslavend en onleesbaar tegelijk.’ NRC

‘Een boek om je vingers bij af te likken.’ Ruth Joos, Brommer op zee

‘Elke alinea is een filosofische ode aan de fantasie… Pluim voor vertaler Adri Boon, die Aira’s wonderlijke taal ook in het Nederlands doet fonkelen.’ Knack Focus

‘Een enerverend staaltje ratelabsurdisme.’ VPRO Gids

‘Schoonheid en een donkere waarheid stromen door zijn werk.’ Patti Smith, The New York Times

‘Als je eenmaal Aira bent gaan lezen, kun je niet meer stoppen.’ Roberto Bolaño

‘Aira is een van de provocatiefste en eigenaardigste hedendaagse Spaanstalige schrijvers en mag niet gemist worden.’ The New York Times

‘Een buitengewoon plezierig, veelgelaagd boek, een soort rechtlijnige gang die je voortdurend uitdaagt om erdoorheen te rennen.’ The National

‘Amusante, zelfbewuste camp.’ The New Yorker

Tijdens een trip naar Venezuela die ik onlangs maakte, had ik de gelegenheid om een kijkje te nemen bij de beroemde Draad van Macuto, een van de wonderen van de Nieuwe Wereld, een erfenis nagelaten door anonieme piraten – toeristische attractie en onopgelost raadsel ineen. Een vreemd monument van menselijk vernuft dat eeuwenlang een enigma bleef en op den duur deel ging uitmaken van een Natuur die op die breedtegraad net zo rijk is als alle vernieuwingen waartoe zij aanleiding geeft. Macuto is een van de kustplaatsen die aan de voet van Caracas liggen, niet ver van Maiquetía, waar het vliegveld waar ik landde zich bevindt. Ik werd voor die nacht ondergebracht in Las Quince Letras, een modern hotel opgetrokken langs het strand, tegenover het gelijknamige pension annex restaurant. Mijn kamer zag uit op zee, de weidse en tegelijk zo intieme Caribische Zee, blauw en schitterend. De Draad bevond zich op honderd meter van het hotel; ik kon hem vanuit mijn raam zien, maar ik ging naar buiten om er van dichterbij een blik op te kunnen werpen.

Net als elk kind van het Amerikaanse continent had ook ik me overgegeven aan even wilde als ijdele speculaties over de Draad van Macuto, een tastbaar overblijfsel van de tot de verbeelding sprekende piratenwereld, die daardoor tot leven kwam en werkelijkheid werd. In encyclopedieën (in mijn geval El Tesoro de la Juventud, die nooit meer dan onder het betreffende lemma zijn naam eer aandeed) stonden schema’s en foto’s, die ik in mijn schriften kopieerde. Al spelend ontwarde ik de knoop, kwam ik achter het geheim… Later zag ik op tv documentaires over de Draad, kocht ik nu en dan een boek dat erover was verschenen, en tijdens mijn studie Venezolaanse en Caribische literatuur dook de Draad vaak op als leidmotief. En net als iedereen volgde ook ik (hoewel zonder speciale interesse) de berichten in kranten over nieuwe theorieën, over nieuwe pogingen om het raadsel te doorgronden… Het feit dat het steeds weer nieuwe pogingen betrof, gaf duidelijk aan dat de vorige tot niets hadden geleid.

Volgens een oeroude legende diende de Draad om er een schat mee omhoog te takelen, een buit van onschatbare waarde die piraten naar de zeebodem hadden laten afzinken. Een van de piraten (alle naspeuringen in kronieken en archieven ten spijt was men er nog steeds niet achter om wie het ging) moest wel een wetenschappelijk-artistiek genie van de eerste orde zijn geweest, een Leonardo aan boord, om zo’n wonderlijk mechaniek te kunnen bedenken waarmee je de buit zowel kon verbergen als ophalen. 

Het ding was van een geniale eenvoud. Het betrof, zoals de naam al aangeeft, een ‘draad’, een enkele draad, of eigenlijk een touw gemaakt van natuurlijke vezels, die zo’n drie meter langs het wateroppervlak spande, boven een kuil in de zeebodem voor de kust van Macuto. Een uiteinde van de draad verdween in de kuil nadat deze eerst uit een soort natuurlijk gevormde stenen katrol in een rots was gekomen, die op tweehonderd meter van de kust uit het water oprees, en daar weer voor een zijwaartse buiteling met beulsknopen rond een, eveneens natuurlijke, obelisk op het land had gemaakt, en vandaar verder ging naar twee toppen van de bergketen die zich langs de kust uitstrekte, om ten slotte terug te keren naar de obelisk, waarmee de driehoek gesloten werd. Het mechaniek had de tand des tijds wonderwel doorstaan – zonder de noodzaak tot restauratie of speciaal onderhoud; sterker nog, de grove, ja zelfs brute manier waarop schatzoekers (en iedereen is diep vanbinnen een schatzoeker), plunderaars, nieuwsgierigen en horden toeristen zich erop hadden gestort leek geen enkel spoor te hebben nagelaten.

Ik was een van hen… De laatste, zoals zal blijken. Ik was onder de indruk toen ik ervoor stond. Het maakt niet uit wat je weet van een beroemde attractie: er oog in oog mee staan maakt alles anders. Je moet een gevoel van werkelijkheidsbeleving zien te vinden, de sluier van mijmeringen wegtrekken en opstijgen naar het moment, naar de Everest van het moment. Onnodig te zeggen dat ik tot een dergelijke krachttoer niet in staat ben, ik wel het minst van iedereen. Hoe het ook zij, daar prijkte de Draad van Macuto… Fascinerend in heel zijn onoverwinnelijke kwetsbaarheid, strak en rank, blinkend in het oude licht van kaapvaart en avontuur. Ik kon vaststellen dat het klopte wat erover werd gezegd: dat de draad nooit helemaal stil was. In stormachtige nachten deed de wind hem zingen, en zij die hem tekeer hadden horen gaan tijdens een orkaan zouden het geloei als van een kosmische wolf hun leven lang niet meer vergeten. Alle zeewinden hadden deze eensnarige lier bespeeld, het geheugensteuntje van de bries. En zelfs tijdens die windstille middag (als een vogel een veer had laten vallen zou die loodrecht naar beneden zijn gekomen) was het geluid ervan oorverdovend. Het waren lage en hoge microtonen die doordrongen tot diep in de stilte.

Mijn aanwezigheid aldaar had zeer grote gevolgen: objectieve, historische gevolgen; niet alleen voor mij maar voor de hele wereld. Mijn discrete, onopvallende, kortstondige aanwezigheid, bijna alsof ik een willekeurige toerist was… Want die middag loste ik het raadsel op, kreeg ik het sluimerende mechaniek aan de praat en haalde ik de schat van de zeebodem naar boven.

Niet dat ik een genie of hoogbegaafd ben, absoluut niet. Integendeel. Het punt is – ik zal het proberen uit te leggen – dat elke geest zich vormt op basis van alle ervaringen, herinneringen en opgedane kennis van de persoon in kwestie, een unieke samenstelling die iemand maakt tot wat hij is. Ieder mens beschikt over geestkracht, die groot of klein kan zijn maar altijd uniek is en onvervreemdbaar bij diegene hoort. En die hem of haar in staat stelt tot het leveren van een ‘krachttoer’, een banale of een grootste verrichting, maar hoe dan ook iets waartoe alleen die persoon in staat zou zijn geweest. In het onderhavige geval hadden alle anderen gefaald omdat ze vertrouwden op een simpele kwantitatieve toename van intelligentie en scherpzinnigheid, terwijl wat hier vereist werd een willekeurige mate van beide was, maar dan wel van de juiste kwaliteit. Mijn intelligentie – dat heb ik mijns ondanks moeten constateren – is zeer beperkt. Ik heb er weinig aan gehad om in de woelige baren van het leven mijn hoofd boven water te kunnen houden. Maar de kwaliteit ervan is uniek; niet omdat ik heb besloten dat dat zo is maar omdat het zo moet zijn.

Bovenstaande is altijd en overal het geval geweest. Een voorbeeld uit de wereld van de cultuur (en uit welke wereld zou ik anders een voorbeeld moeten nemen?) kan het misschien verhelderen. Het unieke van een intellectueel kan eenvoudig worden afgemeten aan de hand van wat diegene heeft gelezen. Hoeveel mensen zullen er bestaan die de volgende twee boeken hebben gelezen: Filosofie van de levenservaring van Alexander Bogdanov, en Faust van Estanislao del Campo? We gaan even voorbij aan de bespiegelingen waartoe deze boeken mogelijk aanleiding gaven, hoe ze resoneerden of werden geabsorbeerd, allemaal dingen die noodzakelijkerwijs zeer persoonlijk en onoverdraagbaar zijn. Laten we in plaats daarvan naar het naakte feit van de twee boeken gaan. Dat een en dezelfde persoon ze leest is zeer onwaarschijnlijk, aangezien ze behoren tot terreinen die weinig tot niets met cultuur te maken hebben, en geen van beide maakt deel uit van de canon van de wereldliteratuur. Desondanks is het mogelijk dat tien, twintig in tijd en ruimte verspreid levende intelligenties dit tweeledige voedsel tot zich hebben genomen. We hoeven er maar een derde boek aan toe te voegen, laten we zeggen La Poussière de Soleils van Raymond Roussel, om ervoor te zorgen dat dat aantal drastisch afneemt. Als het er niet één is (ik dus), dan komt het daar vast heel dicht bij in de buurt. Laten het er twee zijn, dan zou ik alle reden hebben om die ander ‘mon semblable, mon frère’ te noemen. Met nog een boek, het vierde, kan ik er absoluut zeker van zijn echt alleen over te blijven. En ik heb niet slechts vier boeken gelezen: door toeval of nieuwsgierigheid zijn er wel duizenden boeken door mijn handen gegaan. En naast boeken zijn er, om op het terrein van de cultuur te blijven, ook nog eens platen, schilderijen, films…

Dat alles, plus de textuur van mijn dagen en nachten sinds mijn geboorte, heeft gezorgd voor een mentale configuratie die zich onderscheidt van elke andere. En het toeval wil dat het uitgerekend die betrof welke nodig was om het probleem van de Draad van Macuto op te lossen; en wel met de grootste eenvoud, met de grootste natuurlijkheid, zoals het optellen van twee plus twee. Om het op te lossen, zei ik, niet om het te bedenken; ik wil op geen enkele manier de suggestie wekken dat de anonieme piraat uit wiens brein het mechanisme van de Draad voortsproot mijn intellectuele tweelingbroer is. Ik heb geen tweelingbroer, daarom was ik in staat het enigma te kraken waar vóór mij vier eeuwen lang honderden geleerden en duizenden ambitieuze puzzelaars tevergeefs hun tanden op stuk hadden gebeten, en dat met veel meer middelen, die de laatste jaren ook diepzeeduikers, sonarapparatuur, computers en multidisciplinaire teams omvatten. Ik was de enige, en ik was er in zekere zin toe voorbeschikt. 

Maar niet de enige in letterlijke zin, moet ik er meteen bij zeggen. Iedereen met dezelfde ervaringen als ik (maar dan wel alle, want het is onmogelijk om a priori uit te maken welke relevant zijn) zou het net zo goed als ik hebben kunnen doen. En ‘dezelfde’ ervaringen dan niet eens in letterlijke zin, aangezien ervaringen ook equivalenties kennen.

Ik zal me dus niet al te zeer op de borst slaan. Alle verdienste komt het toeval toe dat mij, uitgerekend mij, op de juiste plaats deed belanden: in hotel Las Quince Letras op een middag in november, toen ik een paar uur lang niets te doen had (ik had een aansluitende vlucht gemist en moest tot de volgende dag wachten). Toen ik aankwam dacht ik niet meteen aan de Draad van Macuto, ik herinnerde me het bestaan ervan niet eens. Ik was verrast toen ik, een paar stappen van het hotel vandaan, hem opeens zag, als een souvenir uit de tijd dat ik – kind nog – dol was op boeken over piraten.

Tegelijkertijd, en louter uit hoofde van de wet van de verklaring, werd er nog een ander raadsel opgelost dat nauw met het vorige verbonden was, namelijk de vraag hoe het touw (de inmiddels welbekende ‘draad’) zo lang zonder zichtbare slijtage de elementen had weten te weerstaan. In het geval van synthetische vezels had dat gekund, maar er school niets synthetisch in de Draad van Macuto, zoals was aangetoond door nauwgezette analyse van enkele millimeters vezel die met een pincet met diamanten punten waren weggenomen: het materiaal bestond slechts uit piña en liaan gewikkeld rondom een kern van hennep.

De oplossing van het hoofdprobleem diende zich niet meteen aan. Twee, drie uur lang was ik me er niet van bewust dat mijn hersenen op volle toeren draaiden terwijl ik een wandeling maakte, naar mijn kamer ging om een poosje te schrijven, uit het raam naar de zee staarde en, verveeld door het lange wachten, weer naar buiten ging. Daarbij had ik de gelegenheid om te kijken naar de capriolen van een stel kinderen die op zo’n twintig meter van de kust van een paar rotsen in het water doken. Dit vormt de ‘kleine geschiedenis’ en is eigenlijk alleen voor mijzelf van belang. Maar uit dergelijke onbeschrijflijke microscopische deeltjes is de puzzel nu eenmaal samengesteld. Want in werkelijkheid bestaat ‘ondertussen’ helemaal niet. Zo beschouwde ik bijvoorbeeld het spel van die kinderen, terwijl ik ernaar keek, als een bescheiden artefact dat bestond uit natuurlijke elementen: de herkenning van het kinetische genot van het plonzen, het schokeffect op de spieren, de ademhaling tijdens het zwemmen… Hoe wisten de kinderen de scherpe rotspunten te vermijden die tussen de golven lukraak omhoogstaken? Hoe speelden ze het klaar om rakelings zo’n klip te ronden die hen had kunnen doden met zijn streling van versteende kwal. Door de gewoonte. Ze waren daar vast elke middag aan het ravotten. Wat het spel de noodzakelijke substantie verleende om een legende te worden. Die kinderen waren een gewoonte van de kust van Macuto geworden, maar een legende is ook een gewoonte. En het tijdstip, precies dat moment van de dag, tijdens de avondschemering, die in de tropen zo vroeg invalt met majestueuze tinten die lang aanhouden… ook het tijdstip maakte deel uit van die gewoonte…

Opeens viel alles op zijn plaats. Ik, die nooit iets begrijpt, of het moet zijn door vermoeidheid of berusting, ik begreep opeens alles. Ik was van plan een notitie te maken voor een novelle, maar waarom zou ik voor een keer niet iets doen in plaats van erover te schrijven? Ik haastte me naar het platform waar zich de punt van de driehoek van de Draad bevond… Ik raakte de knopen slechts even met mijn vingertoppen aan, draaide ze allemaal tegelijk om zonder te proberen ze los te maken… Er volgde een gegons dat tot kilometers in de omtrek te horen was, en de Draad begon met kosmische snelheid te glijden. De bergen waaraan hij verbonden was leken te beven, maar dat moet een illusie zijn geweest, teweeggebracht door de beweging van het touw, die zich voortplantte helemaal tot aan het uiteinde dat in zee verdween. De blik van de nieuwsgierigen die me bezig zagen, en ook de ogen van degenen die voor de ramen van de gebouwen in de buurt stonden, waren gericht op een punt ver in zee… 

En toen sprong opeens met een wonderlijke knal en een explosie van opspattend schuim de koffer met de schat tevoorschijn, met zo’n kracht dat hij wel tachtig meter de lucht in werd geslingerd, even stil kwam te hangen om vervolgens, nog steeds verbonden aan de teruglopende Draad, loodrecht naar beneden te vallen en, helemaal intact, op het stenen platform neer te ploffen, op een meter van waar ik stond te wachten.

Ik zal hier niet de hele verklaring uit de doeken doen, want daarvoor zou ik heel wat bladzijden nodig hebben, en uit respect voor de tijd van de lezer heb ik met mezelf een bepaalde omvang van de tekst afgesproken (waarvan dit slechts de proloog is).

Wat ik wil benadrukken is dat ik me er niet toe beperkte om louter te speculeren over de oplossing van het raadsel maar het raadsel ook daadwerkelijk oploste. Ik bedoel: nadat ik had begrepen hoe het zat, begaf ik me naar de Draad en deed wat ik moest doen. En het ding reageerde. De Draad, een boog die al eeuwenlang gespannen stond, vuurde ten slotte zijn pijl af en deponeerde de verborgen schat vlak voor mijn voeten: ik was op slag een rijk man geworden. Wat me buitengewoon goed uitkwam, want ik was altijd erg arm geweest, en gedurende de tijd voor dit gebeurde meer dan ooit.

Ik had net een jaar van grote financiële problemen achter de rug, en eerlijk gezegd vroeg ik me af hoe ik me uit een situatie kon bevrijden die met de dag penibeler werd. Mijn literaire bezigheden, opgevat in termen van onaantastbare artistieke puurheid, hadden me in materieel opzicht nooit veel opgeleverd. Hetzelfde gold, en in nog sterkere mate omdat ik die in het geheim verrichtte, voor mijn wetenschappelijke arbeid, waarover ik verderop iets meer zal zeggen. Sinds mijn jonge jaren heb ik mijn brood verdiend als vertaler. Na verloop van tijd werd ik steeds beter in dat vak en verwierf ik zelfs enige naam; de laatste jaren genoot ik een zekere onbezorgdheid maar zeker geen welstand, iets waar ik niet erg over inzat omdat ik zeer sober leef. Maar de crisis heeft diepe wonden geslagen en de uitgeverswereld betaalt nu de tol voor de voorafgaande periode van euforie. Een euforie die leidde tot overaanbod: de boekhandels kwamen vol te liggen met boeken van eigen bodem, maar toen de mensen de broekriem moesten aanhalen was het kopen van boeken het eerste waar ze van afzagen. Met als gevolg dat uitgeverijen met enorme voorraden bleven zitten waar ze onmogelijk van af konden komen, en het enige wat ze wisten te bedenken was voorlopig een rem op hun publicaties zetten. En wel in die mate dat ik dit jaar niets meer te doen had en woekerend met mijn spaargeld probeerde uit te komen terwijl ik met groeiende zorg naar de toekomst keek. Men zal dus begrijpen hoe welkom bovengenoemde gebeurtenis voor mij was.

En er is nog een reden voor verbazing, namelijk de vraag hoe het mogelijk was dat een schat van vierhonderd jaar oud nog steeds waarde had en dat die waarde bovendien enorm groot was. Vooral in aanmerking genomen hoe snel in onze landen de ene devaluatie op de andere volgt, de munt van naam verandert en economische plannen elkaar afwisselen. Maar hier zal ik verder niet op ingaan. Aan de andere kant heeft rijkdom, meer dan armoede, altijd iets onverklaarbaars. Vanaf dat moment was ik rijk, meer valt er niet over te zeggen. Als ik de volgende dag niet naar Mérida had hoeven te vertrekken uit hoofde van een verplichting die ik was aangegaan, en die ik niet kon (of wilde) afzeggen, zou ik naar Parijs of New York zijn gegaan om daar goede sier te maken met mijn pas verworven fortuin. 

Met goedgevulde zakken en vooruitgesneld door berichten over mijn bravourestuk – alle kranten van de wereld stonden er bol van – nam ik de volgende ochtend dus het vliegtuig dat me naar die prachtige stad in de Andes bracht waar het literatuurcongres plaatsvond – het eigenlijke onderwerp van dit verhaal.

César Aira
Het literatuurcongres
Roman

Oorspronkelijke titel El congreso de literatura 

Vertaling Adri Boon

Paperback met flappen, 96 blz.

€ 19,50

ISBN 9789083237039 

Verschijnt augustus 2022

 

César Aira

César Aira
Uitgeverij Koppernik

Meld u aan voor onze nieuwsbrief en ontvang bericht bij nieuwe boeken.

Dank voor uw aanmelding.