Drie befaamde essays van de Nobelprijswinnaar 

Deze speelse, beschouwende, inzichtelijke en vermakelijke essays vormen een literair drieluik dat de kunst van het essay herdefinieert en de vorm van het korte verhaal uitdaagt.

Het Essay over de jukebox is een poging van Handke om het belang van de jukebox te begrijpen, een zoektocht die hem, terwijl hij op reis is in Spanje, naar de literatuur over de jukebox leidt, naar de geschiedenis van de muziekdoos en naar herinneringen aan de muziek van onder meer The Beatles, die op hun beurt de verschillende fases van zijn eigen leven toelichten.

Peter Handke (1942) schreef vele romans, toneelstukken, essay- en dichtbundels en is een van de belangrijkste hedendaagse schrijvers. In 2019 kreeg hij de Nobelprijs voor Literatuur.

‘Een van de origineelste en provocatiefste hedendaagse schrijvers.’ The New York Times Book Review

Met het voornemen eindelijk een begin te maken met de uitvoering van een al lang bestaand plan voor een essay over de jukebox, kocht hij op het busstation van Burgos een kaartje naar Soria. De vertrekperrons bevonden zich in een overdekte binnenplaats; ’s morgens, toen meerdere bussen tegelijk waren weggereden met de bestemmingen Madrid, Barcelona en Bilbao was het er nog vol mensen geweest; nu, in de vroege middag, stond alleen de bus naar Soria met een paar veeleer eenzame passagiers en de luiken van de bijna lege bagageruimte open in de halve cirkel. Toen hij zijn koffer aan de buiten staande chauffeur, of conducteur?, afgaf, zei deze: ‘Soria!’ en raakte hem tegelijkertijd lichtjes bij zijn schouder aan. De reiziger wilde nog iets van de plek met zich meenemen en liep totdat de motor werd gestart op de halte heen en weer. De lotenverkoopster die zich vanaf de ochtend al ventend door de drukte had bewogen, liet zich in de verlaten ruimte niet meer zien; hij stelde zich haar aan de maaltijd voor ergens naast de markthal van Burgos, op haar tafeltje een glas zwartrode wijn en de lotenboekjes van de kerstloterij. Op het asfalt van het perron zat een grote roetplek; de uitlaat van een intussen vertrokken bus moest daar lange tijd op hebben geblazen, zo dik was de zwarte laag, die gekruist werd door de sporen van vele verschillende schoenzolen en kofferwieltjes: ook hij liep nu door die plek heen, met opzet, om de afdruk van zijn schoenen aan de andere toe te voegen, alsof hij daarmee voor wat hij van plan was een goed omen kon bewerkstelligen. Het vreemde daarvan was dat hij zichzelf aan de ene kant aanpraatte dat het bij dat ‘Essay over de jukebox’ om iets onbeduidends of bijkomstigs ging, en dat hij aan de andere kant, zoals gewoonlijk, bij de gedachte aan het komende schrijven beklemming voelde en onwillekeurig zijn heil zocht bij gunstige voortekens en vingerwijzingen – al had hij daar ook geen moment vertrouwen in, meer nog, hij verbood zich dat onmiddellijk weer, zoals nu, onmiddellijk met zichzelf een opmerking voor te houden over de bijgelovige uit de Karakters van Theophrastus, dat hij onderweg juist las: bijgeloof was een soort lafheid voor het goddelijke. Maar hoe het ook zij, de afdrukken van deze veelheid aan schoenzolen daar, samen met de wisselende merken, over elkaar heen, wit op zwart, en buiten de kring van het roet meteen weer verdwenen, waren een beeld dat hij mee kon nemen op zijn verdere reis.

Ook dat hij juist in Soria met het ‘Essay over de jukebox’ aan de slag zou gaan was een al langer bestaand plan. Het was nu begin december, en vroeg in de lente van datzelfde jaar was hij tijdens een vlucht boven Spanje op een magazineartikel over deze afgelegen stad op de Castiliaanse hoogvlakte gestuit. Soria, heette het, was door zijn ligging, ver van de grote verkeerswegen, al duizend jaar lang welhaast buiten de geschiedenis, de stilste en meest verborgen plaats van het hele schiereiland; er waren in de stadskern en ook daarbuiten, alleenstaand in de woestenij, verscheidene bouwwerken, met intact gebleven plastieken en al, in Romaanse stijl te vinden; ondanks haar geringe grootte was de stad Soria een capital – de hoofdstad van de gelijknamige provincie; in Soria had in het begin van de twintigste eeuw, als leraar Frans, dan jonge echtgenoot, dan al meteen weer weduwnaar, met zijn verzen de omgeving in vele bijzonderheden zichtbaar makend, de dichter Antonio Machado geleefd; Soria, op meer dan duizend meter hoogte gelegen, werd aan zijn fundamenten omstroomd door de hier zeer trage bovenloop van de Duero, waar vanaf de oevers – langs de door Machado, vanwege de nachtegalen, ruiseñores, in hun dichte takwerk ‘zingend’ genoemde populieren (álamos cantadores) en tussen de zich telkens weer tot canyons vernauwende rotswanden – volgens het ook van bijpassende illustraties voorziene artikel eindeloze paden het ongerepte land in leidden… Wat hij met het ‘Essay over de jukebox’ voorhad was voor zichzelf duidelijk maken welke betekenis het ding in de verschillende perioden van zijn nu allang niet meer jonge leven voor hem had gehad. Daarbij moet gezegd dat nauwelijks iemand onder zijn kennissen, die hij daar de maanden daarvoor – als een soort marktonderzoeksspel – naar had gevraagd, iets met het apparaat had weten aan te vangen. Sommigen, onder hen dan ook een priester, hadden alleen maar hun schouders opgehaald en er hun hoofd over geschud dat een ding als dat zelfs maar belangwekkend kon zijn, anderen hielden de jukebox voor een flipperkast, weer anderen kenden niet eens het woord en meenden bij ‘musicbox’ of ‘muziekautomaat’ pas te begrijpen wat er werd bedoeld. Maar juist die onwetendheid en onverschilligheid – na de aanvankelijke teleurstelling, weer eens, dat niet iedereen hetzelfde beleefde als hij – prikkelden hem des te sterker om op het onderwerp, of het verwijt, in te gaan, te meer omdat het leek of de tijd van de jukeboxen in de meeste landen en op de meeste plaatsen zo ongeveer voorbij was (ook was hij zelf misschien zoetjesaan de leeftijd ontgroeid om voor automaten te staan en op knoppen te drukken).

Natuurlijk had hij tevoren ook de zogeheten literatuur over jukeboxen gelezen, zij het met de bedoeling het meeste daarvan ogenblikkelijk weer te vergeten; bij het schrijven moest vooral de eigen aanschouwing tellen. Er bleek toen trouwens ook maar weinig over te bestaan, en het belangrijkste werk was wel, althans tot dan toe, de in 1984 in Des Moines ver weg in het Amerikaanse Midden-Westen verschenen Complete Identification Guide to the Wurlitzer Jukeboxes, auteur: Rick Botts. Wat de lezer van de geschiedenis van de jukebox had onthouden was ten slotte zo’n beetje het volgende: in de tijd van het verbod op alcohol in het Amerika van de jaren twintig werden in de achterafkroegjes, de ‘speakeasies’, voor het eerst ook muziekautomaten neergezet. Onzeker de herkomst van het woord ‘jukebox’, van ‘jute’ dan wel van het werkwoord ‘to jook’, dat van Afrikaanse oorsprong zou zijn en ‘dansen’ betekende. In elk geval kwamen de zwarten destijds na het werk op de jutevelden in het Zuiden in de zogeheten ‘jute points’ of ‘juke points’ bij elkaar en hoorden daar uit de muziekautomaten voor een nickel Billie Holiday, Jelly Roll Morton, Louis Armstrong, die door de radiostations, alle in handen van blanken, niet werden gedraaid. De Gouden Tijd van de jukeboxen zou aangebroken zijn met de opheffing van het alcoholverbod in de jaren dertig, toen er overal cafés verschenen; zelfs in gelegenheden als sigaren- en kapperszaken stonden destijds platenautomaten, om redenen van plaatsgebrek daar niet groter dan de kassa’s, daarnaast op de toonbank geposteerd. Aan deze bloei kwam dan, voorlopig, een einde met de wereldoorlog, toen de materialen voor de vervaardiging van jukeboxen, vooral plastic en staal, op rantsoen werden gesteld. Hout verving het metaal, en halverwege de oorlog werd er vervolgens met de productie geheel overgeschakeld op de bewapening. Zo maakten de leidende jukeboxfabrikanten, Wurlitzer en Seeburg, indertijd anti-ijsafzettingssystemen voor vliegtuigen en elektrotechnische onderdelen. – Een andere geschiedenis was die van de vorm van de muziekautomaten: die moest ze ‘in de niet altijd even fleurige omgeving’ eruit doen springen. De belangrijkste man van het bedrijf was daarom de ontwerper: terwijl bij Wurlitzer de grondvorm bij voorbeeld de rondboog was, ging Seeburg in de regel uit van rechthoekige kasten met daar bovenop koepels, waarbij het een wet leek te zijn dat elk nieuw model telkens slechts zo ver van het voorgaande mocht afwijken dat dit er nog duidelijk in te herkennen was; zodoende was een keer een bijzonder nieuw model jukebox in de vorm van een obelisk, met bovenop in plaats van een kop of een vlam een schaal met daarin de luidspreker, waaruit de muziek omhoog naar het plafond schalde, een totale mislukking geworden. Variaties wat de vorm betreft kwamen daarom slechts bij de door de box uitgestraalde lichteffecten en bij delen van de mantel in aanmerking: een pauw in het middelpunt van het apparaat, onophoudelijk van kleur wisselend; plastic panelen, tot dan toe eenkleurig, nu gemarmerd; sierstrips, tot dan toe imitatiebrons, nu verchroomd; boogomlijsting, nieuw in de vorm van doorzichtige lichtgevende buizen, met een voortdurende stroom van grote en kleinere luchtbellen erdoorheen, ‘getekend Paul Fuller’ – waarbij de lezer en beschouwer van deze vormgeschiedenis eindelijk ook de naam van de belangrijkste held daarvan vernam, en merkte dat hij die, al sinds de eerste keer in verbazing voor zo’n imposant, in regenboogkleuren stralend apparaat indertijd, ergens in een of ander donker achterzaaltje, onbewust had willen weten.

De busreis van Burgos naar Soria ging in oostelijke richting over de bijna verlaten Meseta. Het was alsof er in de bus, ondanks de vele onbezette plaatsen, meer mensen bijeen waren dan waar op heel dat kale hoogland buiten ook. De hemel was grijs en nevelig, de weinige akkers tussen rotsen en leem lagen braak. Een jong meisje kraakte en knabbelde, zoals anders in de Spaanse bioscopen of tijdens de pantoffelparades, met een ernstig gezicht en wijd open ogen, zonder ook maar even op te houden, zonnebloempitten, waarvan tegelijkertijd een regen van schillen op de grond viel; een groepje jongens met sporttassen bracht steeds nieuwe cassettebandjes met hun muziek naar de chauffeur voorin, die ze bereidwillig, in plaats van het middagradioprogramma, uit de zich boven elk stel zitplaatsen bevindende luidspreker liet schallen; het ene oude paar in de bus zat zwijgend en onbeweeglijk, en de man leek het zelfs niet te voelen als een van de jongens in het voorbijgaan, niet met opzet, tegen hem aanstootte; ook toen een jongen, al pratend van zijn plaats gekomen en in het middenpad gaan staan, onder zijn betoog op de rugleuning van de oude man leunde en tegelijkertijd voor diens gezicht gesticuleerde, duldde hij dat roerloos, deed niet eens zijn krant opzij, waarvan de paginaranden door de luchtverplaatsing van de zwaaiende armen boven hem omsloegen. Het uitgestapte meisje liep toen in haar eentje over een kale glooiing, haar jas dicht om zich heen getrokken, een als wegloze steppe in, met nergens een huis te zien; op de vloer onder haar lege stoel een hoopje schillen, minder dan verwacht. Later werd de hoogvlakte gemarkeerd door tussenruimten van lichte eikenbosjes, de bomen struikachtig klein, het volle verwelkte loof eraan vaal trillend, en na een bijna onmerkbare pas – in het Spaans, zo kwam de reiziger te weten uit zijn pocketwoordenboek, hetzelfde woord als voor ‘haven’ – de grens tussen de provincies Burgos en Soria, door aanplantingen van glanzendbruine pijnbomen, wortelend boven op rotsen, veel ervan ook, als na een storm, uit het kleine beetje aarde gerukt of versplinterd, waarna deze nabijheid aan weerskanten van de weg meteen weer uiteenschoof tot de overheersende kaalte. Van tijd tot tijd kruiste de weg de rails, verroest, van de opgeheven spoorlijn tussen de beide steden, vaak al met asfalt bedekt, de dwarsliggers overwoekerd of helemaal verdwenen. In een van de dorpen, onzichtbaar vanaf de straatweg achter stenige hoogten, waar de bus telkens weer naar afsloeg en dan, om op de weg terug te komen, nog leger geworden, achteruit moest steken, sloeg het loszittende straatnaambordje tegen een huisgevel; achter het raam van de dorpsbar, als het enige zichtbare, de handen van kaartspelers.

Peter Handke
Essay over de jukebox 
Oorspronkelijke titel
Versuch über die Jukebox.
Erzählung
Vertaling Hans Hom
Paperback, 112 blz.
€ 10,00
ISBN 9789083212753 

Peter Handke

Peter Handke
Uitgeverij Koppernik

Meld u aan voor onze nieuwsbrief en ontvang bericht bij nieuwe boeken.

Dank voor uw aanmelding.