Hartverscheurende roman over de zich herhalende bezetting

In de zomer van 1949, een jaar na de oorlog die onder de Palestijnen bekendstaat als De Catastrofe en die door de Israëliërs als de Onafhankelijkheidsoorlog wordt gevierd, moorden Israëlische soldaten een kampement van bedoeïenen in de Negev-woestijn uit. De enige overlevende, een jonge Palestijnse vrouw, nemen ze mee naar hun kamp, waar ze haar verkrachten, vermoorden en begraven in het zand. Jaren later, bijna in het heden, onderzoekt een jonge vrouw in Ramallah de verkrachting en moord. Een obsessieve zoektocht volgt tot ook voor haar de grenzen van het bevattingsvermogen zijn bereikt.

In Een klein detail schuift Adania Shibli op meesterlijke wijze de twee indringende verhaallijnen over elkaar om een heden op te roepen dat wreed en onontkoombaar door het verleden wordt achtervolgd.

‘Een verbluffend, onheilspellend werk dat je in je maag stompt.’
Jaap Robben

‘Een klein detail is een prachtig gecomponeerde, huiveringwekkende tekst die geen tegenspraak duldt.’
De Groene

‘Een geserreerde, beklemmende stijl die onmiddellijk overtuigt.’
de Volkskrant

‘Het is het ritme van Shibli’s woorden dat ervoor zorgt dat je blijft lezen, de hallucinante sfeer van haar verhaal, en de hoop, natuurlijk de hoop, dat alles op magische wijze toch nog ten goede keert, ook al weet je eigenlijk wel beter.’
Trouw

‘Shibli bezondigt zich niet aan dramatiek en weigert partij te kiezen in een schijnbaar eeuwigdurend conflict. Ze focust zich op de waanzin van de oorlog, en kijkt met het oog van een sluipschutter naar twee anonieme zielen die door een landschap van pijn dolen. Nog maar eens bewijst Shibli dat geen enkele oorlog winnaars kent.’ Knack

‘Met Een klein detail schreef Shibli een even zintuiglijke als uitgepuurde verkenning van geweld.’ Humo

‘Je wordt gedwongen de positie van buitenstaander aan te nemen, maar bent tegelijk ook een getuige. Dat maakt dit boek briljant.’
VRT NWS

‘Een meditatie over de herhalingen van de geschiedenis, over het verleden als een terugkerend trauma…’ New York Review of Books

‘Shibli’s indirecte methode rechtvaardigt zichzelf volledig naarmate het boek zijn hartverscheurende conclusie bereikt.’
J.M Coetzee

‘Dit is een verbazingwekkend, belangrijk boek.’ John Freeman, Lithub

‘Shibli maakt een verhaal dat vreemden met elkaar verbindt door de bezetting die hun leven heeft gevormd. Zenuwslopend en eye-opening.’ Arab News

 

– 1 –

De luchtspiegeling was het enige wat bewoog. De uitgestrekte, kale vlakten klommen trapsgewijs naar de hemel, zachtjes trillend onder het gewicht van de fata morgana. Het felle, verblindende licht van de middagzon onttrok de silhouetten van de lichtgele zandduinen bijna aan het zicht. Het enige wat er te zien was, waren de vage, doelloos glooiende omtrekken van de heuvels, de lange, dunne schaduwen van de droge christusdoorn en de stenen die hier en daar op de hellingen lagen. Verder was er helemaal niets behalve de grenzeloze weidsheid van de dorre Negev-woestijn onder de zware augustushitte. 

Het enige teken van leven in de omgeving was het gejank van de honden in de verte en het rumoer van de soldaten die het legerkamp in gereedheid brachten. De geluiden drongen zich aan hem op, terwijl hij vanaf zijn plek op een van de heuvels door zijn veldkijker naar het landschap voor hem tuurde. Hoewel het verblindende zonlicht pijn deed aan zijn ogen, volgde hij aandachtig de smalle sporen en paden in het zand. Nu en dan keek hij wat langer. Uiteindelijk liet hij de veldkijker zakken, veegde het zweet eraf en stopte hem in een speciaal daarvoor bestemd foedraal. Daarna baande hij zich een weg door de dikke, zware middaglucht, terug naar het legerkamp.

Bij aankomst in het kamp hadden hij en zijn mannen twee hutten aangetroffen, en de brokstukken van een derde. Dat was alles wat er na het hevige bombardement in het begin van de oorlog was overgebleven. Maar inmiddels stonden er naast de hutten alweer twee tenten, één voor de legerleiding en één voor gemeenschappelijk gebruik. Overal klonk het geluid van stokken en haringen die de grond in werden geslagen om de drie tenten op te zetten waarin de soldaten zouden verblijven. Zijn adjudant stapte naar voren en deelde hem mee dat ze al het puin en de stenen in de omgeving hadden opgeruimd en dat een groep soldaten bezig was met het herstellen van de loopgraven. Hij antwoordde dat alle voorbereidingen vóór donker klaar moesten zijn. Vervolgens gaf hij de adjudant opdracht alle sergeanten en een paar korporaals en soldaten die al wat langer in het peloton zaten in de officierstent te ontbieden voor een ingelaste bespreking.

***

De ingang van de tent baadde in het middaglicht, dat naar binnen stroomde en zich verspreidde over het zand, waardoor de ontelbare kleine oneffenheden, veroorzaakt door de laarzen van de soldaten, duidelijk te zien waren. Hij begon zijn briefing door uit te leggen dat ze weliswaar werden geacht de zuidelijke grens met Egypte af te bakenen en infiltranten tegen te houden, maar dat ze tijdens hun verblijf in het kamp als belangrijkste taak hadden het zuidwestelijke deel van de Negev uit te kammen en te zuiveren van de Arabieren die er nog zaten. Bronnen bij de luchtmacht hadden melding gemaakt van bewegingen van Arabieren en infiltranten in het gebied. Naast de zuiveringen zouden ze dagelijks patrouilles organiseren om het gebied te observeren en grondig te verkennen. Hoewel de operatie zelf niet veel tijd in beslag zou nemen, zouden ze hier gestationeerd blijven tot de veiligheidssituatie in dit deel van de Negev volledig was gestabiliseerd. Met de rest van de soldaten zouden ze dagelijks militaire manoeuvres uitvoeren, om ze aan de omstandigheden in de woestijn te laten wennen en ze te trainen in bijzondere gevechtstactieken.

De aanwezigen luisterden aandachtig en volgden de bewegingen van zijn handen boven de kaart die voor hen lag uitgevouwen en waarop het legerkamp te zien was als een nauwelijks waarneembaar, zwart stipje in een grote grijze driehoek. Niemand had iets op te merken en er viel een korte stilte in de tent. Hij keek van de kaart naar hun stuurse gezichten, die nat waren van het zweet, glinsterend in het licht dat door de ingang naar binnen viel. Hij vervolgde zijn toespraak door hen erop te wijzen dat ze de soldaten, en met name de jongens die recent bij het peloton waren gekomen, op het hart moesten drukken dat ze goed voor hun uitrusting en uniform moesten zorgen. Als iemand spullen of kleren miste, moest hij dat onmiddellijk melden, ook al ging het om iets kleins. Het was ook hun taak om hun ondergeschikten eraan te herinneren dat ze zichzelf goed moesten wassen en zich elke ochtend moesten scheren. Voordat hij de vergadering sloot, liet hij de chauffeur, een van de aanwezige sergeanten en de twee korporaals die aanwezig waren, weten dat ze zich moesten voorbereiden op een eerste verkenningspatrouille onder zijn leiding. 

Maar eerst liep hij nog even langs de hut waarin hij zijn intrek had genomen en begon zijn bagage, die hij eerder al bij de ingang had neergezet, naar een hoek van de kamer te slepen. Daarna pakte hij een metalen jerrycan die tussen de spullen stond en goot water uit de jerrycan in een teiltje. Vervolgens haalde hij een handdoek uit een linnen plunjezak, maakte hem vochtig met het water uit het teiltje en veegde er het zweet mee van zijn gezicht. Vervolgens trok hij zijn hemd uit en waste zich onder zijn oksels. Daarna deed hij het hemd weer aan, en toen hij het had dichtgeknoopt, spoelde hij de handdoek nogmaals goed uit en hing hem aan een van de spijkers die in de muur waren geslagen. Hij bracht het teiltje naar buiten, goot het vuile water uit over het zand, ging terug naar de hut, zette het teiltje in de hoek bij de andere spullen en liep naar buiten.

De chauffeur zat achter het stuur en de anderen die hij had bevolen zich bij hem aan te sluiten, stonden rond de jeep. Toen hij kwam aanlopen, klommen ze in de laadbak, terwijl hij voorin naast de chauffeur plaatsnam. De chauffeur ging rechtop zitten en startte de motor. Even later was het harde geronk in de wijde omtrek te horen. 

Ze reden weg in westelijke richting, tussen de eindeloze vaalgele heuvels, en lieten dikke stofwolken achter zich, die zo hoog opstoven van onder de banden dat de mannen in de laadbak niets meer konden zien. Omdat zij de volle laag kregen, knepen ze hun ogen dicht en hielden hun kaken stijf op elkaar, om het stof buiten te houden. De opstuivende zandwolken kwamen pas tot bedaren toen de jeep in de verte verdween en de motor niet meer in het kamp te horen was. Pas daarna daalde het zand weer heel langzaam neer op de heuvels en werden de scherpe randen van de sporen die de wielen hadden achtergelaten, uitgewist.

Bij de bestandslijn met Egypte voerden ze een controle uit. Zo te zien was er geen poging gedaan om hem over te steken. Inmiddels was de zon de horizon genaderd en toen de hitte en het stof hun te veel werden, beval hij de chauffeur terug te rijden naar het legerkamp. Tijdens de patrouille waren ze, ondanks berichten over troepenverplaatsingen in de omgeving, niemand tegengekomen. 

Ze waren voor donker terug in het legerkamp, hoewel het blauw aan de oostkant van de hemel bijna helemaal had plaatsgemaakt voor de duisternis, waarin hier en daar een paar vage sterren glinsterden. Het kamp was nog niet helemaal ingericht, dus liet hij, meteen nadat hij uit de jeep was gestapt, opnieuw weten dat alles vóór het avondeten klaar moest zijn. De soldaten kwamen in actie en hun silhouetten verspreidden zich snel en slagvaardig over het kamp. 

Hijzelf ging naar zijn eigen hut, waar het aardedonker was. Hij bleef een paar ogenblikken in het midden staan, liep terug naar de deur en zette hem op een kier, om wat licht binnen te laten. Hij trok de handdoek, die inmiddels droog was geworden, van de muur, maakte hem nat met wat water uit de metalen jerrycan dat hij er rechtstreeks overheen goot, en begon het zweet en het stof van zijn gezicht en zijn handen te vegen. Daarna boog hij zich weer over zijn spullen, pakte een olielamp, tilde het glas op en zette hem zonder de lont aan te steken op de tafel. Daarna verliet hij de hut. Hoewel hij maar een paar minuten binnen was geweest, was de hemel inmiddels bezaaid met ontelbare sterren. Het was ineens zo donker dat het leek alsof de nacht zonder waarschuwing vooraf op het kamp was neergevallen. De schaduwen van de soldaten bewogen wat rustiger en hun stemmen klonken door de inktzwarte nacht, terwijl het licht van de aangestoken olielampen door de openingen en spleten van de tenten en de hoofdtent naar buiten scheen.

Hij begon aan een rondgang door het kamp om de voortgang van de werkzaamheden te inspecteren, met name het herstel van de loopgraven en de inrichting van de trainingsplekken. Alles leek naar wens te verlopen, behalve dat het al over achten was. Meestal verzamelden ze zich precies om acht uur voor het avondeten. Maar het duurde niet lang of iedereen begaf zich naar de hoofdtent, waar ze aan lange tafels gingen zitten. 

Na het avondeten keerde hij terug naar zijn hut, onder het licht van de volle maan en de sterren, die boven de donkere streep van de horizon fonkelden. Hij maakte zich klaar om te gaan slapen, doofde de olielamp en ging liggen. Het laken duwde hij weg, zodat zijn lichaam volledig onbedekt was. Ondanks de drukkende hitte die nog steeds in de kamer hing, viel hij meteen in slaap. Het was voor iedereen een lange, uitputtende dag geweest: 9 augustus 1949. 

***

Hij werd wakker van iets wat op zijn linkerdijbeen kriebelde. Hij opende zijn ogen. Het was pikdonker en bloedheet. Zijn lichaam was drijfnat van het zweet. Vlak onder de rand van zijn onderbroek kroop iets over zijn been naar boven. Eén seconde, daarna stopte het. Het gezoem van de leegte bleef de ruimte vullen, nu en dan doorbroken door de gedempte stemmen van de soldaten die het kamp moesten bewaken, de wind die tegen de tentdaken sloeg, het gejank van een hond in de verte, en misschien zelfs het gegrom van een kameel. 

Even bleef hij roerloos liggen. Daarna richtte hij zich voorzichtig op, maar toen het schepsel weer over zijn been begon te kruipen, verstijfde hij. Hij keek naar beneden, maar het was zo donker dat hij niet kon zien wat daar aan hem zat te krabbelen, hoewel hij inmiddels de contouren van het meubilair en de spullen in de kamer goed kon onderscheiden, en ook de houten balken waarop de dakpanelen steunden. Door de spleten in het plafond drong een flauw licht naar binnen, afkomstig van de maan. Plotseling sloeg hij met zijn hand op zijn been en wierp het beest van zich af. Daarna sprong hij naar de olielamp die op de tafel stond en stak hem aan. Zodra de lont vlam vatte, scheen hij ermee op de vloer tussen het bed en de tafel, maar afgezien van de schaduwen van een paar verspreide kiezelsteentjes die even opflakkerden, was er geen beweging onder de zwaaiende olielamp te bespeuren. Hij vergrootte zijn actieradius en scheen onder het bed, in de hoeken van de kamer en bij de deur. En daarna ook nog rond zijn plunjezak, de hutkoffer en de rest van zijn spullen. Vervolgens richtte hij zijn lamp op de muren en vandaar naar boven, naar het plafond, op het bed en de grond rondom zijn schoenen. Hij schudde zijn kleren die aan spijkers aan de muur hingen uit en nam nogmaals rustig de tijd om onder het bed te kijken en de hele vloer af te zoeken, inclusief de hoeken. Hij bestudeerde nogmaals de muren en het plafond en tot slot was zijn eigen schaduw aan de beurt, die alle kanten opsprong. Toen kalmeerde hij en ook het licht en de schaduwen kwamen tot rust. Hij richtte de olielamp op zijn dijbeen, dat wat branderig aanvoelde. In het schijnsel van de lamp waren twee kleine, rode puntjes te zien. Kennelijk was het beest hem te snel af geweest en had het hem gebeten, voordat hij het van zich had afgeschud.

Hij doofde de lamp, zette hem in een hoek bij de hutkoffer en ging terug naar bed, maar hij kon de slaap niet meer vatten. Het branderige gevoel op de plek waar hij was gebeten, werd steeds erger en tegen zonsopkomst had hij het idee dat hij levend was gevild. 

Uiteindelijk stapte hij het bed uit en liep naar de hoek waar zijn spullen lagen, die was bezaaid met lichtvlekjes van de ochtendzon die door de spleten in het dak naar binnen scheen. Hij vulde het tinnen teiltje met water, pakte de handdoek van de spijker en dompelde hem in het teiltje, alvorens hem uit te wringen en zijn gezicht, zijn borst, zijn rug en zijn oksels te wassen. Hij trok zijn hemd aan en daarna zijn broek, die hij tot iets boven zijn knieën optrok. Daar stopte hij even om de beet op zijn dijbeen opnieuw te bekijken. Rond de twee puntjes, die zwart waren geworden en klopten van de pijn, had zich een lichte zwelling gevormd. Hij trok zijn broek helemaal omhoog, stopte zijn hemd erin, snoerde zijn riem om zijn middel en gespte hem vast bij de afdruk in de stof. Daarna waste hij de handdoek uit en hing hem weer aan de spijker. 

Nadat hij nog een laatste, trage blik op de muren, het dak en de vloer had geworpen, verliet hij de kamer. 

***

De zon naderde het midden van de hemel en toen de mannen de gloeiende hitte niet meer konden verdragen en het niet meer uithielden in de jeep – sommige onderdelen waren zo heet geworden dat ze hun vingers brandden als ze ze aanraakten – werd de verkenningspatrouille van die ochtend beëindigd. Het was de voormiddag van 10 augustus 1949. 

De soldaten van het legerkamp hadden hun toevlucht gezocht in de smalle schaduwstroken langs de tenten, want het was niet meer te harden op de zonovergoten vlakten, waar elke korrel zand sinds de vroege ochtend de hitte had opgezogen. Toch kwam het niet door de hitte, maar door de hevige buikkrampen die hem tijdens de patrouille hadden overvallen dat hij, zodra hij uit de jeep stapte, meteen naar zijn hut rende. Hij ging niet eerst bij de officierstent langs en voerde geen inspectie van het kamp uit. 

Het vuile water van die ochtend zat nog in het teiltje. Hij bracht het naar buiten en leegde het boven het zand vlak bij de hut. Daarna vulde hij het opnieuw met schoon water uit de jerrycan. Hij kleedde zich uit tot zijn onderbroek, trok de handdoek van de spijker, doopte hem in het teiltje en begon zich te wassen. Eerst zijn gezicht en daarna zijn nek, zijn borst en ten slotte zijn rug, voor zover hij erbij kon. Voordat hij aan zijn armen en oksels begon, spoelde hij de handdoek eerst weer uit. Hij deed zijn benen als laatste, maar vermeed de huid rond de beet, die nog roder was geworden en nog meer was gaan zwellen. Nadat hij de handdoek goed had uitgespoeld en aan de spijker had gehangen, pakte hij een kleine kist, die in de hoek met spullen stond, en liep ermee terug naar de tafel. Hij zette hem neer, opende hem en pakte er ontsmettingsmiddel, watten en verbandgaas uit. Hij sprenkelde een beetje van het ontsmettingsmiddel op de watten en begon uiterst voorzichtig het gebied rond de beet schoon te maken. Toen hij klaar was, verbond hij zijn been met het gaas en ging weer op bed liggen. Ernstige krampen hadden bezit van zijn rug en zijn schouders genomen.

***

Hoewel de middagpatrouille door iedereen werd beschouwd als een goede manier om de verborgen geheimen van het gebied te ontdekken, werden er ook deze keer geen infiltranten aangetroffen. De monotone, stille zandheuvels die hen van alle kanten omringden, lieten geen bandensporen zien, behalve die van hun eigen jeep. 

Intussen bewogen de soldaten in het legerkamp, naarmate de dag vorderde en de zon heter werd, mee met de schaduwen die zich steeds opnieuw langs de wanden van de tenten verplaatsten. Hoewel de buikkrampen van die middag nog erger waren geworden, liep hij na terugkomst meteen door naar een groep soldaten onder wie ook een paar oudgedienden, en bracht hen uitgebreid op de hoogte van de twee patrouilles van die dag. Daarna vroeg hij hun pas of ze al gewend waren aan de nieuwe omstandigheden en vooral aan de hitte tijdens de trainingen. Nadat hij hun korte commentaar had aangehoord, benadrukte hij opnieuw hoe noodzakelijk het was dat ze hier waren en zich hielden aan de trainingen, die minstens zo belangrijk waren als hun deelname aan de missies buiten het kamp. Hun aanwezigheid en volharding speelde, ongeacht bij welke operaties ze betrokken waren, een cruciale rol als het erom ging het gebied onder controle te houden, de nieuwe grens met Egypte veilig te stellen en infiltranten tegen te houden. Ze waren het eerste en enige peloton dat zo zuidelijk was gekomen sinds de wapenstilstand was uitgeroepen, en ze hadden de volle verantwoordelijkheid gekregen om de veiligheid van het gebied te waarborgen.

Onderweg naar zijn hut ging hij langs bij de officierstent, waar zijn adjudant, de sergeanten en de chauffeur zaten uit te rusten van die middag, en liet hun weten dat ze vóór zonsondergang nog een keer op patrouille zouden gaan. 

***

Die dag volgde er dus nog een patrouille. En de volgende dag nog één, en de dag daarna weer één. Maar het enige wat het gebied prijsgaf, waren zandstormen en stofwolken, die er enkel op uit leken te zijn hen te achtervolgen en te kwellen. Toch vormden de windvlagen geen beletsel voor hun zoekacties, noch konden de kale, stille heuvels hem afbrengen van zijn besluit om alle Arabieren die in de omgeving waren achtergebleven op te sporen en de infiltranten, die zich achter de zandduinen verstopten zodra ze de motor van de jeep hoorden, gevangen te nemen. Soms zag hij hun tengere, zwarte gedaanten tussen de heuvels heen en weer dansen, maar zodra de jeep ronkend en sputterend in de buurt kwam, waren ze spoorloos verdwenen.

Alleen de hitte, of de duisternis, kon de achtervolgingen stoppen. Wanneer ze de brandende zon niet meer konden verdragen, of wanneer het donker werd, gaf hij de chauffeur opdracht terug te rijden. 

Met het vallen van de avond werd de lucht minder zwaar en de temperatuur draaglijker. Er kwam weer wat leven in de soldaten, van wie de meesten sinds hun aankomst het legerkamp niet hadden verlaten en die nauwelijks uit de schaduw van de tenten kwamen, waar ze na de dagelijkse militaire oefeningen hun toevlucht zochten. Ineens klonk overal in het kamp hun geroezemoes en gelach, tot ze om tien uur gingen slapen en ook hij zich terugtrok in zijn hut. 

Binnen was het aardedonker. Nu en dan drongen er geluiden door, die in eerste instantie leken op gemompel of zacht gedreun, maar na verloop van tijd van de wind bleken te komen die tegen het tentdoek sloeg, en ook van de voetstappen en kreten van de soldaten die de wacht hielden en elkaar nu en dan iets toeriepen. Ertussendoor klonken verre geweerschoten, of er blafte een hond, of misschien wel een kameel.

***

Nat van het zweet ademde hij de zware lucht in, terwijl hij aan zijn tafel zat, waarop een aantal kaarten lagen. De hoofdpijn was nog erger geworden van het lawaai in de verte. Hij had zijn kleren niet uitgetrokken, zelfs zijn laarzen niet. Zijn tenen, die sinds de ochtend in zijn schoenen opgesloten hadden gezeten, waren doorweekt van het zweet dat zich daar had verzameld. Het liep tegen middernacht: 11 augustus 1949. Langzaam zette hij zijn handen op de rand van de tafel, strekte zijn benen en probeerde op te staan, maar hij viel meteen weer terug en moest met beide handen zijn rug ondersteunen. Hij haalde nog eens diep adem en liep naar de hutkoffer in de hoek van de kamer. Hij boog zich eroverheen, legde zijn handen op de twee sloten, opende ze en tilde het deksel op. Hij stak zijn rechterhand naar binnen en haalde een doosje met kogels tevoorschijn. Daarna stond hij weer op, liep terug naar de tafel en legde het doosje erop. Terwijl hij de inhoud van het doosje met trillende handen in de zakken van zijn vest propte, verwijderde hij zich van de tafel. Intussen droop het zweet uit zijn haarwortels, over zijn slapen en wangen naar beneden. Toen hij klaar was, pakte hij zijn geweer dat tegen de tafel stond, hing het over zijn schouder en verliet de hut.

Het was nog niet helemaal donker buiten, hoewel de maan minder vol was dan twee nachten daarvoor. Hij bleef bij de ingang van het legerkamp wachten tot de dienstdoende soldaten het hek voor hem zouden openen. Hij liep in westelijke richting, naar de pikzwarte heuvels, die hem langzaam opslokten.

***

Hij bleef lange tijd lopen, gebukt onder de hevige buikkrampen en pijnscheuten in zijn rug. Door de hobbels in het zand onder zijn voeten raakte hij af en toe uit balans, zodat hij soms bijna struikelde. Toch bleef hij verder de duisternis in lopen. Tussen de plooien van de nacht klonk nu en dan hondengejank. 

Plotseling werd hij verrast door een steile rotshelling. Hij gleed over het zand naar beneden, tot hij uiteindelijk tot stilstand kwam. Hij probeerde op te staan, maar door hevige krampen in zijn handen en voeten werd hij weer teruggeworpen in het zand. Hij richtte zich met moeite op en slaakte een diepe zucht. Zijn ademhaling kalmeerde, maar dat nam de druk op zijn borst niet weg. 

Hij bleef roerloos zitten, zijn ogen gevestigd op de donkere vlakten. Met zijn linkerhand betastte hij, door de stof van zijn broek heen, de plek van de beet. Zijn hart was zo tekeergegaan tijdens de val dat hij bijna was gestikt, maar na een paar minuten kwam hij tot rust. Hij draaide zijn hoofd eerst naar rechts en daarna naar links. Hij was alleen tussen de heuvels. Hij keek omhoog, naar de hemel die tot aan de heuveltoppen was bezaaid met sterren, waartussen de maan zich een weg baande naar de donkere, westelijke horizon.

Hij probeerde op te staan, steunend op zijn hand die hij van zijn been had gehaald en in het zand had gezet, maar prompt verloor hij weer zijn evenwicht. Hij was bijna gevallen, maar had zich nog net op tijd weten te herstellen. Toen hij goed en wel rechtop stond, liep hij naar de heuvel voor hem en begon te klimmen. Het werd weer zwart voor zijn ogen, maar uiteindelijk bereikte hij de top. Daar, op de top, bleef hij even staan en liet zijn blik door de duisternis dwalen. Van verschillende kanten klonk gejank; omdat de echo’s door de heuvels werden weerkaatst, was het onmogelijk te bepalen waar het vandaan kwam. Alle geluiden die hij hoorde, leken deel uit te maken van de duisternis, die op de zandplateaus was neergedaald. Na een tijdje liep hij verder.

Adania Shibli
Een klein detail
Roman
Vertaling Djûke Poppinga
Paperback met flappen, 128 blz.
€ 21,50
ISBN 9789083274355
23 februari 2023

Adania Shibli

César Aira
Uitgeverij Koppernik

Meld u aan voor onze nieuwsbrief en ontvang bericht bij nieuwe boeken.

Dank voor uw aanmelding.