Ambtenaar Belmiro geeft ruwweg vijftien maanden weer uit het leven van Belmiro Borba – een intelligente, goedopgeleide, introverte Braziliaanse staatsambtenaar met literaire ambities, die hij tot uiting brengt in zijn dagboek. In een periode van hevige politieke en sociale onlusten (1935-1936) gaat de verteller gebukt onder het feit dat zijn vrienden en kennissen ruziën en relaties verbreken over ideologieën terwijl hijzelf worstelt met zijn scepsis en schroom. Hij realiseert zich dat hij door zijn vermogen om begrip te hebben en te sympathiseren met beide kanten van een argument zijn verlangen naar een grotere betrokkenheid in het leven ondermijnt, maar toch is hij niet in staat een van de filosofieën of ideologieën die zijn vrienden de weg lijken te wijzen volmondig te accepteren.

Ambtenaar Belmiro geldt als een van de belangrijkste Braziliaanse romans die tot stand zijn gekomen in de turbulente jaren dertig en veertig van de twintigste eeuw. 

Peter Swamborn in De Volkskrant: ‘De Braziliaanse schrijver Cyro dos Anjos (1906-1994) studeerde aanvankelijk rechten, werd ambtenaar, maar koos uiteindelijk voor de literatuur. In 1937 debuteerde hij met de roman Ambtenaar Belmiro, dat deels in de vorm van een dagboek is geschreven. Het leven van ambtenaar Belmiro Borba, werkzaam op de afdeling ‘Groei en Ontwikkeling’ loopt dan ook opmerkelijk parallel met dat van zijn schepper. Sterker nog, zoals vertaler Harrie Lemmens in zijn nawoord schrijft, Dos Anjos hanteerde als journalist het pseudoniem Belmiro Braga.

In feite is deze geestige maar ook troosteloze roman het portret van de groep intellectuele dromers waartoe Dos Anjos ook zelf behoorde. Hij zet ze scherp neer, de pretentieuze literatuurdocent Silviano, de ‘lyrische anarchist’ Redelvim en de onbereikbare Carmélia Miranda, gemodelleerd naar de destijds populaire Portugese filmster Carmen Miranda. Ambtenaar Belmiro weet maar al te goed dat Carmélia hem niet ziet staan. Zijn zelfonderzoek is genadeloos: ‘Slinks en geslepen maakt een kwade duivel al ons werk onnut, en morgen zijn we wat we niet willen worden, en vandaag zijn we wat we gisteren waren en niet meer willen zijn.’ 

Maarten Moll in Het Parool: ‘Dat laat Cyro dos Anjos goed zien in deze roman, waarin hij zijn dromer Belmiro ook nog opzadelt met een onmogelijke liefde. Niet een heel toegankelijke roman, Ambtenaar Belmiro, maar wel een mooi verhaal over de worsteling met het leven.’

Jan Dertaelen in De Tijd: ‘In de jaren 50 en 60 groeide Dos Anjos’ literaire faam, maar zijn debuut is zijn meest iconische werk gebleven. Bij monde van Belmiro schrijft hij: ‘Ik heb me ooit voorgenomen nooit een boek te schrijven als ik dat niet het karakter van een monument kon verlenen. En toen ik me aan die klus zette, stelde ik onmiddellijk vast dat er nooit een monument uit mij zou komen… Ik heb niets wat anderen speciaal kan interesseren.’ Fout gedacht, want Belmiro’s rêverieën hebben een bezwerende impact. Of hoe het verhaal van een dromerige ambtenaar toch monumentale proporties kan aannemen.’

Daan Pieters op Tzum:’Het boek eindigt in existentiële twijfel. Dan rest er nog een prangende vraag: komen er nog meer vertalingen van dos Anjos in het Nederlands? Ambtenaar Belmiro smaakt namelijk naar meer.’

 

‘Cyro dos Anjos neemt als uitgangspunt het onbeduidende lege leven van een kleine ambtenaar, en van dat vrijwel niets maakt hij een grote roman.’ Estado de São Paulo

‘Hij werd al bij zijn debuut vergeleken met niemand minder dan Machado de Assis.’ Gazeta do Povo

‘Een cynische humor die aan Machado de Assis doet denken.’ Libération

‘Merry Christmas!’

Zo rond het achtste pilsje kwamen we tot de conclusie dat alle problemen onoplosbaar waren. Florêncio stelde toen voor om er nog eentje te nemen, met als argument dat een negende glas misschien dé oplossing zou brengen. 

We zaten met zijn vieren of vijven rond een ijzeren tafeltje in het parkcafé. Daags voor Kerstmis. Eén en al tinteling in de lucht! Zwarte schoonheden tippelden heupwiegend heen en weer, liefjes lonkend naar de soldaten van het ruiterregiment. Onder de bomen dansten andere meisjes met robuuste negers, terwijl een donkergetinte dikzak met warrige haardos de grammofoon bediende. 

Het zwarte proletariaat vierde uitbundig de geboorte van het Kind. De Duitse cafébaas tapte er lustig op los en zond zijn bedrijvige kelners uit als een generaal. 

‘Goed katholiek gedrag, dat is het,’ stelde vriend Silviano, ietwat wazig, alsof hij gehoor gaf aan een een reeks innerlijke overpeinzingen die eigenlijk niets met ons gesprek te maken hadden.

Redelvim nodigde me met een ondeugende knipoog uit om te reageren op wat onze filosoof zei.

‘Wat zei je?’ vroeg ik, terwijl ik me naar hem omdraaide.

‘Goed katholiek gedrag,’ herhaalde hij. ‘Dat wil zeggen, afstand nemen van het leven, van alle opwinding die dat te bieden heeft,’ vervolgde hij, alsof hij in zichzelf sprak. ‘Jerónimo verdiept zich in de theologie. Dat is de oplossing. Hij heeft zich verheven tot de kerkvaders.’

Alleen maar om hem verder te horen redeneren wierp ik tegen dat er in dat geval geen oplossing bestond. Alleen maar onderdrukking van het leven. Omdat hij niet doorhad dat ik Silviano voor de gek hield en dacht dat hij op mijn steun kon rekenen als hij met hem in discussie ging, durfde de jonge Glicério het tegen hem op te nemen. Heel onverstandig pakte hij het balletje op en betoogde fanatiek dat het katholicisme het leven op de allerergste manier vernietigt. Dat het ons dagelijks leven opzadelt met de zorg om het eeuwige leven, waardoor het eerste wordt opgeofferd aan het tweede.

Silviano bekeek hem van top tot teen. Glicério is nieuw in ons groepje en onze vriend staat hem zulke intimiteiten niet toe.

‘Ik discussieer niet met minderjarigen,’ sprak hij op verheven toon.

En terwijl hij zich omdraaide naar mij: ‘Je weet niet wat je zegt, maar zelfs al was het onderdrukking, waarom zou je dat dan niet doen om rust te vinden? Er is niets zo dom als constant in conflict leven. Als je het leven niet in al zijn volheid kunt bezitten, kun je er beter maar voorgoed van afzien.’

Florêncio legde zijn hand op zijn schouder en zei schelms: ‘Het gaat niet best vandaag, hè? Laat ze je niet binnen?’

‘Hou je mond, lomperik!’ antwoordde hij nijdig. ‘Ik praat niet met ongeschoolde apen.’

Florêncio schaterde het uit en ging weer zitten. Redelvim had waarschijnlijk een goede bui, want hij glimlachte slechts, zei niets. Silviano en hij voeren steevast verhitte discussies. Ik heb ze ooit met elkaar in contact gebracht in de hoop dat ze vrienden zouden worden, maar het ging vanaf de eerste keer fout.

Om de gemoederen te bedaren stelde ik voor om er nog een te nemen, hetgeen warm werd toegejuicht door Florêncio. Hier durf ik wel te schrijven dat hij gelijk had met zijn opmerking. Silviano verkeert in een zware crisis. Jandira, die van de hoed en de rand weet, heeft me verteld dat de filosoof op de drempel van zijn veertigste twintig jaar terug is gegaan in de tijd: hij legt het aan met jonge grietjes. Het ergste is nog, zei ze erbij, dat zijn vrouw in plaats van kwaad te worden de spot met hem drijft. Joana heeft het veel te druk met de kinderen om zich met hem bezig te houden. Ze is een struise boerendochter, van het koppige en viriele soort. In het begin was ze nog jaloers en maakte ze scènes, maar daarna verbeet ze zich en besteedde geen aandacht meer aan die scheve schaatsen, die meer nog dan de echtelijke trouw de luimen van de veertiger aantasten. Want Jandira voegde eraan toe dat de escapades van onze Don Juan hem meer koude douches dan trofeeën opleveren.

‘Wat een saaie rotstad, Belo Horizonte!’ riep Redelvim uit terwijl hij op zijn horloge keek. ‘Er is hier ook helemaal niks te beleven…’ 

‘Daar ben ik het niet mee eens,’ reageerde Silviano. ‘In Parijs is het net zo.’

‘Parijs?’ vroeg Florêncio. ‘Nooit geweten dat jij in Parijs bent geweest… Da’s een goeie zeg!’

‘God man, ik bedoel toch alleen maar dat het een zuiver innerlijk probleem is. Het zit in jezelf, niet in de wereld om je heen.’

Florêncio, al aardig aangeschoten, sloeg hinnikend zijn hand voor zijn mond. Redelvim en Glicério barstten eveneens in lachen uit. Silviano wilde verontwaardigd opstappen. Om de slechte afloop van het feest te verdoezelen stelde ik voor om allemaal op te stappen. Het was etenstijd en het park liep langzaam leeg. Zonder dat we het hadden gemerkt waren de schoonheden en de soldaten verdwenen en de schaduwen van een rozerode avondschemer daalden neer over de bomen.

Bij de poort van het park gingen we uit elkaar en op weg naar huis dacht ik na over de stelling van Silviano. Maar van bier word ik springerig en mijn aandacht verplaatste zich al gauw naar andere zaken.

Wat is bier toch heerlijk! Het leven wordt zo makkelijk, zo makkelijk.

In de tram naar Calafate glimlachte iedereen naar me. Jazeker, en iedereen wenste mij omstandig ‘een goede gezondheid en broederschap’ toe. En wat waren ze er allemaal op gevlast en hadden ze een haast om thuis te komen, zwaar beladen met tassen, waarin ik allerlei spullen vermoedde om in huiselijke kring het kerstfeest te vieren! Op deze uitzonderlijke dag verandert de mensheid als bij toverslag. Wat zou er toch in het wezen van de dingen sluipen dat alles zo’n nieuw, onbekend gezicht krijgt en alle mensen zo speciaal, haast sierlijk, bewogen gelukkig kijken? De bomen worden groener en wat fluiten de vogels erop los! Zou het de kracht om te scheppen en te veranderen van de menselijke ziel zijn of zou er echt iets verschuiven in het weefsel der dingen? Nou ja, het doet er ook niet zoveel toe. De werkelijkheid is wat je ziet en wat die werkelijkheid echt is, is ze niet voor ons, zoals Silviano zegt.

Toen iemand die eruit moest me een schouderklopje gaf en Merry Christmas zei, merkte ik dat we al bijna in de Rua Erê waren.

Ik draaide me om naar de man, hoogstwaarschijnlijk Prudêncio Gouveia, een buurman van iets verderop. Fidele vent. Hij is afdelingshoofd en geniet een goede reputatie. Hij heeft een blauwe maandag Engels geleerd en zijn enige tekortkoming is dat hij ons dagelijks begroet met een how do you do. Zijn vrouw, Juliana Gouveia, lijkt eerder verveeld en noemt hem onaardig. Maar diep van binnen is ze toch wel trots op hem, want ze vindt haar man erudiet: ‘Dat is toch een voordeel, vindt u niet, seu Belmiro? Het komt heus nog wel een keer van pas dat hij andere talen spreekt.’ In feite spreekt hij alleen wat Engels, maar Juliana prijst op die manier zijn talenten, door het over ‘andere talen’ te hebben.

Merry Christmas, Prudêncio! Merry Christmas!’

 

Vertaling Harrie Lemmens

Paperback met flappen, 240 blz.
Prijs: € 22,50
ISBN 9789492313768
Verschenen november 2019

Cyro dos Anjos

Ook interessant: 

Het genootschap van onvrijwillige dromers - José Eduardo Agualusa
De rover - Robert Walser
Uitgeverij Koppernik

Meld u aan voor onze nieuwsbrief en ontvang bericht bij nieuwe boeken.

Dank voor uw aanmelding.