André Klukhuhn is de auteur van het monumentale boek De algehele geschiedenis van het denken, waarin alle disciplines van de menselijke geest uitvoerig worden behandeld. In De vreemde lus probeert hij de kern van dat boek weer te geven.

Vanaf de Renaissance werd de bijzondere positie van de mens als kroon op de schepping stap voor stap ontmanteld. Niet alleen was de mens daarmee de zin van zijn bestaan kwijtgeraakt, ook zijn daden hadden elk belang verloren. In de twintigste eeuw begon een aantal filosofen iets van de vroegere glans van het verschijnsel terug te winnen. De mens is dan wel een dier, maar wel maar een bijzonder dier, dat zich van de rest van het universum onderscheidt door er niet alleen te zijn maar zich daar ook bewust van te zijn.

Met de in ieder mens verenigde vier kenwijzen – wetenschap, kunst, filosofie en mystiek – als instrument legt Klukhuhn het denken van vier filosofen – Kant, Russell, Rorty en Feyerabend – onder de loep om te zien hoe en waarom hun wijsgerige systemen onvoltooid zijn gebleven.

De vreemde lus is een intrigerend filosofisch essay over mens, engel, humor en de vreemde lus, waarin ook vragen aan de orde komen als ‘hebben wij een ziel’ en ‘kunnen wij computers van bewustzijn voorzien’.

Over De algehele geschiedenis van het denken:

‘Klukhuhn weet waar hij over praat.’ Trouw

‘De kwantumtheorie, de bio-industrie, het existentialisme, de relatie tussen bewustzijn en taal, zwarte gaten, wormgaten en de oerknal: you name it en het staat erin – en helder uitgelegd ook nog.’ de Volkskrant

Proloog

Dat we tegenwoordig in een goeddeels door wetenschap en rationaliteit beheerste wereld leven is inmiddels genoegzaam bekend en meteen duidelijk voor iedereen die maar even de moeite wil nemen om zich heen te kijken. Personen worden op grond van hun wetenschappelijke opleiding en prestaties als deskundig beschouwd; politieke partijen van enige omvang beschikken over een wetenschappelijk bureau en het regeringsbeleid wordt speciaal door een wetenschappelijke raad van advies voorzien; plannen worden gemaakt op grond van wetenschappelijke onderzoeken en voorspellingen en al onze problemen, of die nu op het individuele, maatschappelijke, of economische vlak liggen, worden op wetenschappelijke wijze aangepakt; het bestuur en het onderwijs worden op allerlei niveaus gerationaliseerd; onze energievoorziening, productie- en transportmiddelen, communicatiesystemen en infrastructuur zijn wetenschappelijk ontwikkeld; een beetje product – van wasmiddel en tandpasta tot antirimpelcrème en vermageringsmiddel – wordt in reclameboodschappen met ‘wetenschappelijke’ argumenten aangeprezen; burgers, boeren, middenstanders en wie al niet worden over allerlei zaken wetenschappelijk voorgelicht en geïnformeerd; alle media van enig belang beschikken over een speciale wetenschapsrubriek, oorlog voeren doen we wetenschappelijk en we worden door onze gezondheidszorg steeds langer wetenschappelijk in leven gehouden. In onze westerse samenleving hebben we, kortom, de hele welvaart en voorspoed aan de rationele wetenschap te danken. 

De Franse filosoof Alexandre Koyré schreef daarom terecht dat de wetenschap een machtig wapen is in de strijd om ons bestaan en ontegenzeggelijk grote successen heeft geboekt, maar hij voegde daar onmiddellijk bezorgd aan toe dat er voor die overwinning een hoge prijs is betaald. Om die winst te kunnen behalen heeft de wetenschap de wereld waarin we leven, liefhebben en sterven, de wereld van kwaliteiten, moeten vervangen door een mechanische, ontzielde wereld van feiten, cijfers en getallen, een wereld waarin plaats is voor alles behalve voor de mens. Zo heeft de wetenschap ons letterlijk gescheiden van de wereld van het leven, de wereld die de wetenschap niet vermocht te verklaren – zelfs niet wég te verklaren door die ‘subjectief’ te noemen. De Duitse denker Arthur Schopenhauer betoogde – niet zonder eigendunk – een eeuw eerder dan Koyré al dat de wetenschap slechts kennis van de buitenkant van de wereld oplevert. Volgens hem zijn wetenschappelijke onderzoekers zo druk met hun experimenten in de weer ‘dat ze smeltkroes, retort en voltazuil meteen maar als enige bron van wijsheid beschouwen’, alsof de hele wereld, met alle dingen die er deel van uitmaken, alleen maar een mechanische constructie zou zijn, zoals het ‘door hefbomen en raderen aangedreven stuk kinderspeelgoed’: 

Daarom zien we heden ten dage hoe de buitenste schil van de natuur tot in alle details wordt doorvorst, hoe de ingewanden van de ingewandswormen en het ongedierte van het ongedierte worden nageplozen, maar wanneer er iemand zoals ik op het toneel verschijnt die begint te praten over de kern van de natuur, dan doen ze of ze doof zijn, denken dat het niets ter zake doet en knabbelen rustig verder aan hun schil.

Zodoende wordt over het hoofd gezien dat de wereld ook nog een heel ander aspect bezit dat niet voor wetenschappelijk onderzoek toegankelijk is. Als Schopenhauer zich vervolgens afvraagt welk soort kennis zich wél bezighoudt met die andere kant van de wereld, dan geeft hij zelf het antwoord:

Dat nu is de kunst. Zij reproduceert de in zuivere contemplatie aanschouwde eeuwige Ideeën, het wezenlijke en blijvende in alle verschijnselen van de wereld, en al naar gelang de stof waarin zich die reproductie voltrekt, heet ze beeldende kunst, poëzie of muziek.

Om de aanspraken van zowel de wetenschap als de kunst als legitiem verhaal recht te doen moet er sprake zijn van een tweeledigheid, een tweespalt in onze kennis over de wereld waarin we leven – wetenschappelijke en artistieke kennis – en de vraag die vele filosofen zich hebben gesteld, is wat die twee soorten kennis inhouden, waarin ze zich van elkaar onderscheiden, en hoe ze in een enkele visie verenigd zouden kunnen worden.

In het eerste deel van De vreemde lus wordt uiteengezet hoe er als gevolg van de zich gedurende vier eeuwen ontwikkelende wetenschap een ‘Verlichting’ genoemde ontzieling van de wereld heeft plaatsgevonden, wat op den duur als een gevoelig verlies is ervaren en hoe de zoektocht naar de verloren ziel vanaf de vorige eeuw opnieuw is ingezet. Het blijkt dan dat de oorzaak van de tweespalt in ons kennen is te vinden in ons kosmisch gezien unieke bewustzijn, dat kennelijk beschikt over een wetenschappelijk, rationeel aspect of geest, en een artistiek, intuïtief aspect of ziel, wat gezien de onlosmakelijke band tussen bewustzijn en lichaam, of tussen geest en materie, een fysieke basis moet hebben in onze min of meer gescheiden hersenhelften. Het vaststellen van en nadenken over de tweespalt in ons kennen leidt vervolgens vanzelf tot het bestaan van een filosofisch te noemen meta-kenwijze – als er iets te onderscheiden en te kiezen valt moet er ook een niveau van kennen bestaan van waaruit dat onderscheid en die keuze kunnen worden gemaakt – waarna er even vanzelf een omvangrijk voor de wetenschap, de kunst en de filosofie onkenbaar mystiek of religieus gebied overblijft. Om iedere schijn van universele of absolute waarheid of geldigheid aan dit model te ontnemen wordt er ook aandacht besteed aan de filosofie van het alsof van de neokantiaan en pragmatist Hans Vaihinger, een tijd- en landgenoot van Friedrich Nietzsche en aan het eind van zijn leven even blind, die vanwege zijn weinig literaire schrijfstijl ten onrechte veel minder in de schijnwerpers heeft gestaan, waardoor het manuscript van zijn boek dertig jaar op de plank is blijven liggen voor het in 1911 in het Duits werd uitgegeven, en nog langer dan een eeuw daarna voor het in het Nederlands werd vertaald. In Bertrand Russells populaire en volumineuze History of Western Philosophy wordt Vaihingers naam slechts één keer zijdelings genoemd, opgenomen in de pagina’s lange beschouwing over Immanuel Kant.5 Dat we er plezier aan zouden kunnen beleven en er zelfs voordeel uit zouden kunnen halen door te doen alsof de ziel bestaat leidt tot de daaraan voorafgaande vraag hoe er door de geschiedenis heen tegen de ziel is aangekeken. 

Het tweede deel van De vreemde lus laat zien hoe vier van de meest prominente denkers – Immanuel Kant, Bertrand Russell, Richard Rorty en Paul Feyerabend – ieder op hun eigen wijze met de tweespalt in ons kennen hebben geworsteld, zonder tot een bevredigende oplossing te zijn gekomen. Huismus Kant heeft te veel tijd en energie aan het voorwerk – zijn drie Kritieken – moeten besteden en was te oud en te vermoeid om zijn werk af te kunnen maken. Rokkenjager Russell was tot op hoge leeftijd te druk met andere bezigheden – vrouwen en maatschappelijke kwesties – in de weer om het vlak voor zich liggende antwoord op zijn eigen filosofische vraag op te merken. Dadaïst Feyerabends grote kracht – zijn humor en speelsheid – bracht hem net iets te ver van het goede spoor om door de filosofische goegemeente serieus te worden genomen en door de vaak harde en onheuse kritiek heeft hij zich, net als zijn landgenoot en orchideeënkenner Rorty, te veel van de wijs laten brengen.

In het derde deel wordt getoond hoe het door het kolken van de tijd min of meer toevallige samenkomen van de werken van een aantal vooraanstaande vertegenwoordigers uit verschillende disciplines – de Oostenrijkse logicus Kurt Gödel, de Amerikaanse cognitiewetenschapper Douglas Hofstadter, de Nederlandse graficus Maurits Escher en twee Leidse wiskundigen – leidt tot een integrale visie op de vier manieren van kennen – wetenschap, kunst, filosofie en mystiek of religie – waarmee wij mensen ons tot de wereld verhouden. Met deze zelfrefererende ‘vreemde lus’ als model voor onze bewuste verhouding tot de wereld kunnen niet alleen de wijsgerige systemen van de vier genoemde filosofen naar behoren worden afgerond, maar ook prangende vragen als ‘bestaat God’, ‘hebben wij een vrije wil’, ‘zijn wij verantwoordelijk voor onze daden’, ‘wie hebben er gelijk: creationisten of evolutionisten’, ‘wat is de zin van het leven’, ‘hebben wij een ziel’ en ‘kunnen wij kunstmatig intelligente machines van bewustzijn voorzien’ – die in een louter wetenschappelijke benadering vanwege de veronderstelde trivialiteit van het antwoord liefst met een schouderophalen worden afgedaan – opnieuw aan de orde worden gesteld, wat tot een gelijk aantal even triviale maar tegengestelde antwoorden leidt.

 

Gebonden met stofomslag,
272 blz.
€ 24,50
ISBN 9789083048024
Verschenen augustus 2020

André Klukhuhn

Wolfgang Hilbig
Uitgeverij Koppernik

Meld u aan voor onze nieuwsbrief en ontvang bericht bij nieuwe boeken.

Dank voor uw aanmelding.